De Zaandamse Schutterij en de Zondagsrust

door Ruud Meijns

De schutterij of het schuttersgilde was een lokale militie opgericht in de middeleeuwen, bestaande uit burgers, om hun stad of dorp te beschermen en verdedigen bij een externe aanval van bijvoorbeeld rondzwervende roversbenden of vreemde legers en om intern de orde te handhaven bij oproer, brand of prominent bezoek. De bemanning bestond uit burgers en geen militairen. Tot 1580 was het een plaatselijke zelfstandige organisatie maar werd na die datum onder het gezag van de plaatselijke overheid besteld.

Na vertrek van de Franse troepen in 1813 werd de schutterij in ere hersteld. De Officieren en Manschappen waren burgers die in het dagelijks leven een bedrijf hadden of een beroep uitoefenden, in ieder geval de kost verdienden. Voor het oefenen van de exercitie was de zondag uitgekozen, dan waren de meesten toch vrij.

De Hogendijk met op de achtergrond, bij de schutting, het pad naar de Kettingbrug.

Er werd geoefend op een exercitieveld aan de Hogendijk op het drilveld bij de Kettingbrug bij het pad dat naar de haven leidde, hier op de achtergrond.

Behalve de Doopsgezinden waren geen andere burgers vrijgesteld van dienst in de schutterij.  Een persoon die op moest komen, die uitgeloot was, kon zich nog wel tegen vergoeding laten vervangen, maar anderszins moest iedereen zich beschikbaar houden.

Voor sommige gelovigen was die zondag wel een punt in verband met de Zondagsrust, vooral voor de gereformeerden woog dit zwaar en het gaf met enige regelmaat problemen wat betreft het oefenen op zondag. Was er een brand op zondag dan was ook de gereformeerde schutter present, maar het drillen gaf problemen.

Bij de Zaandamse schutterij zijn talloze gevallen bekend waarbij schutters bezwaar maakten tegen het oefenen op zondag en veroordeeld werden tot het betalen van een boete. Andere maakten geen bezwaar en bleven gewoon weg. In 1836 werden Barend de Vries, Klaas Reuriks en Klaas Verlaan veroordeeld tot het betalen van boetes van f 15,–, f 8,– en f 8,–. Barend de Vries richtte zich met een verzoekschrift tot de Koning om hem als Christen van deze verplichting te ontslaan, de Koning gaf hem geen gelijk.

In 1840 weer Barend de Vries nu met Menzo Harkens, beiden weer veroordeeld, maar zij gingen bij Gedeputeerde Staten in hoger beroep, geen succes. In 1852 vier schutters t.w. P. Dorpema, C. Vorst, A. Bak en J. Vink weigerden wegens gemoedsbezwaren te verschijnen op de zondag en kregen straffen.

In november 1875 vroegen Steven de Vries Hz., Cornelis Vethaak, Cornelis Post, Teunis Schuijt, Klaas Berghouwer, Jelis Goezinne en Jan Vethaak  aan hun kapitein om vrijgesteld te mogen worden om te schutteren op zondag en de gelegenheid te krijgen op een werkdag op te komen voor oefening en wapenschouw. Bij brand of rustverstoring zouden zij steeds opkomen. Hierop kwam een afwijzend antwoord.

Daarna richtten zij zich tot de Majoor-Kommandant van de schutterij dhr. R. Köhne voor verlof om op een andere dag te mogen verschijnen. ‘Ze zijn steeds bereid aan al hun verplichtingen te voldoen, doch meenen in het Vrije Nederland eerbiediging van hunne, welbekende, godsdienstovertuiging te mogen verwachten. Volgens hun godsdienstovertuiging, welker eerbiediging, naar hun meening, door de Grondwet is gewaarborgd, niet ter inspectie noch ter na-inspectie verschenen zijnde, ontvingen zij een boetebriefje. Wij worden dus gelijk gesteld met onwilligen’.

Ook van de Majoor-Kommandant kregen zij een negatief antwoord en vervolgens ontvingen ze een dagvaarding om voor de Schuttersraad te verschijnen. Daar werden ze bijgestaan door de gereformeerde predikant dominee L. Lindeboom die aanvoerde dat ze liever vervolging en gevangenisstraf  ondergingen dan op zondag dienst te doen, uitgezonderd brand of oproer natuurlijk.

Dat bracht niet het gewenste resultaat en ze werden beboet.

 

Dominee Lindeboom was een strijdbaar man en richtte voor de zes een verzoekschrift aan de Minister van Binnenlandse zaken. Hij schreef o.a., Onder biddend opzien tot God, met beroep op ’s Lands Grondwet, zich tot Uwe Exc. Wendende, hopen zij echter nog verblijd te worden door de vernietiging van dit, voor hen en heel het Godsvrezend deel van Neěrlands volk, grievende en bedroevende vonnis, welks handhaving en uitvoering het bewijs zou geven, dat in het vrije Nederland de God der vaderen niet meer dan ten koste van geloofsvervolging naar Zijn Woord zou mogen gediend worden.’

De Minister verklaarde geen bevoegdheid in deze te hebben. Daarna werd het verzoek herhaald bij de Tweede Kamer en zo werd het nog verder naar een landelijk niveau getild. Ds. Lindeboom mobiliseerde andere kerkenraden en ook zij richtten een verzoek aan de tweede Kamer. De Zaanse kerkenraad schreef aan de Kamerleden, “Wij komen tot u, Mijne Heeren, met het ootmoedig, ernstig verzoek: Handhaaft het recht van ‘s Heeren dag in Nederland!”.

Kranten stonden vol met voor- en tegenstanders. Ze kregen de vrijstelling voor gelovigen niet gedaan. De ophef zorgde er wel voor dat een aantal jaren later in 1879  er een aanschrijving vanuit de overheid kwam om de dienst op zondag zoveel mogelijk te mijden en avonden in de week te kiezen.

Voor Zaandam betekende dit dat de oefeningen eerst op donderdagavond en later op woensdagavond plaatsvonden in de zomermaanden. Later werden rekruten van de schutterij in de gelegenheid gesteld om ‘s winters vrijwillig de lessen te volgen. Dan hoefden ze ‘s zomers niet op te komen, werden hun wapens onderhouden en hoefden ze niet deel te nemen aan het brandpiket. De lessen werden gegeven in het schutterijlokaal aan de Zeemansstraat. (Het latere gemeentelijke gymnastieklokaal.)

De Hogendijk, er staat wat volk op het drilveld opgesteld

 

Foto’s: gemeentearchief Zaanstad

Bronnen: Gemeentearchief krantenarchief, Zaanwiki, De Zaandamsche Schutterij – J. Lensselink-1911., GAZ, notulenboek schutterij 1892-1906

Met dank aan P. Tjeertes.

Zie hier voor het adres aan de Tweede Kamer van 1876. Adres 2e kamer Inzake de schutterijkwestie 1876