Jeugdherinneringen en Scheepsbouw

Een feit is, bemerk ik bij mijzelf, dat ondanks dat ik zo langzamerhand tot de oude garde ga behoren de herinneringen uit de tijd dat ik nog een kleine jongen was, nog heel sterk aanwezig zijn.

Mensen vragen mij wel eens, als ik uit de vroege jaren van mijn bestaan begin te praten, hoe het komt dat ik nog zoveel dingen glashelder uit mijn geheugen weet op te diepen. Ik moet daar het antwoord op schuldig blijven maar het valt niet te ontkennen dat vele belevenissen uit mijn jeugd mij nog zeer helder voor de geest staan.

Geboren in 1939 als eerste in een gezin van vier kinderen heb ik mijn jeugdjaren beleefd in de ‘Nieuwe Buurt’. De in 1933 gebouwde wijk achter de Zuiddijk. Straten met de naam Wilgenstraat, Meidoornstraat en Abeelstraat behoren nog steeds tot deze wijk. Zelf heb ik het eerste levenslicht aanschouwd in de Acaciastraat.

In het jaar 1948 hield mijn kleuterbestaan in mijn kleine wereldje op doordat ik mijn eerste schreden ging zetten op weg naar het openbaar onderwijs. Ik ervoer het als flinke wandelingen zo’n vier keer per dag heen en terug naar de Vissershopschool. In de eerste twee schoolklassen kregen wij les van juffrouw Fransen.

Ik kon goed met haar overweg en ik denk dat het wederzijds was. Nee het was niet een verhouding zoals Wim Sonneveld in zijn liedje ´Ik ben verliefd op juffrouw van Dam´ zong. Ik vond haar gewoon heel aardig, al dachten sommigen medeleerlingen daar geheel anders over. Er waren er ook die niet met konden opschieten.

De klassenfoto en Ad staat links in de bovenste rij. De meester is ‘Buikie’ Frederiks.

 

Doordat er veel oorlogsschade in Nederland was ontstaan en hersteld moest worden ging mijn vader een poosje naar Wageningen om daar, als timmerman, niet alleen te helpen maar ook zijn eerste weeklonen te verdienen.

Wageningen was dermate onderhevig geweest aan bombardementen waardoor er een grote behoefte was aan bouwvakkers uit heel Nederland om de wederopbouw te bewerkstelligen. Maandags toog hij met de trein naar het verre Wageningen en op zaterdag was hij dan weer bij zijn gezin terug.

Na deze periode nam hij zijn beroep als scheepstimmerman weer op en vond hij werk bij Jachtwerf E.G. van de Stadt aan het einde van de Zuiddijk t.o. de begraafplaats. Meerdere scheepswerven hadden daar hun domicilie, onder meer de Coöperatieve Vereniging Scheepswerf Vooruit en Scheepswerf Kraaier.

 

Het einde van de Zuiddijk met rechts vd Stad en op de achtergrond scheepswerf Kraaier/De Beer

 

Mede doordat Nederland in algemene zin herstellende was van de vijf verschrikkelijke oorlogsjaren ontstond er een grote behoefte aan bekwame vaklieden. Ik herinner mij nog heel goed dat op een donkere avond bij ons aangebeld werd. Omdat ik aan het spelen was in de gang en in de nabijheid van de voordeur was, deed ik open. Ik ontwaarde een gestalte die nagenoeg in het donker opging met zijn donkere kleding en zwarte schipperspet op. ´Is je vader thuis?’ vroeg hij en ik bevestigde zijn vraag waardoor hij meteen binnenstapte en doorliep naar de woonkamer waar de overige gezinsleden zich bevonden.

Met de begroeting ‘Hallo Jaap en Corrie'(de voornamen van mijn ouders) nam hij plaats op een stoel. De man die zojuist ons huis was binnengetreden was (Al) Fred de Beer, de schoonzoon van Jaap Kraaier sr., de eigenaar van de gelijknamige scheepswerf. Bij ons thuis werd, als Kraaier sr. ter sprake kwam, hij altijd aangeduid met de bijnaam ‘Old Mac’. Dit had te maken met het sigarettenmerk dat hij rookte.

De hoofdzaak van het bezoek van de Beer had te maken met de vraag of mijn vader genegen was om in dienst te treden bij de firma Kraaier. Hoelang de onderhandelingen hebben geduurd weet ik niet maar uiteindelijk hebben de gesprekken ertoe geleid dat mijn vader is gaan scheepstimmeren bij Kraaier.

Na het in dienst treden van hem bij genoemd bedrijf werd mijn wereldje opnieuw een stukje groter. Het bedrijf waar mijn vader werkte had op mij een grote aantrekkingskracht. Als ik vrij van school was dan was ik meestal te vinden op de werf. De grote bedrijvigheid sprak mij zeer aan. De ‘oude’ Jaap Kraaier had in de loods aan de Vredeweg waar, toen nog, alleen houten jachten werden gebouwd, zijn eigen hoek(je). Wat hij daar precies aan het knutselen was kan ik mij niet herinneren. Wel weet ik, als ik op de werf bij hem was, hij mij altijd begroette met ‘Hallo Seun’. Zo af en toe ging ik ook wel eens op bezoek bij visserman Arie Hoorn die zijn bedoening ook had aan de Vredeweg. Interessant om te zien wat hij gevangen had.

Dhr. Jaap Kraaier

 

In eerste instantie bestond de werf van Kraaier uit één, flinke, loods met daarbij een klein gebouwtje waarin de tekenkamer en de administratie waren gehuisvest. Deze ruimte werd o.m. bemand door Jaap Kraaier jr. de zoon van senior en zwager van Fred de Beer. Hij hield zich in hoofdzaak bezig met het tekenwerk en, naar ik vermoed, administratieve zaken.

Als er een jacht of betimmerd stalen kruiser gereed was voor tewaterlating dan ging dit op transport naar de Zaan. Dit vervoer ging over een baan die bestond uit spoorrails waarover een zgn. hellingkar werd gereden met daarop het schip. Het was altijd nogal een flinke onderneming alvorens de tewaterlating plaats vond. Het passeren over een bruggetje en de Vredeweg om vervolgens nog zo’n honderd meter af te leggen alvorens het geheel bij de Zaan arriveerde vroeg heel veel aandacht en was niet geheel  zonder gevaren. Vaak stond ik als wijsneus in de omgeving waar de gebeurtenis plaatsvond omdat ik het geweldig imposant vond.

Ook bij Scheepswerf Kraaier vond er expansie plaats. Er kwamen steeds meer opdrachten. Steeds meer casco’s van staal kwamen er naar de werf om aldaar afgetimmerd te worden. Rederij Piet Kooij van de rondvaartboten uit Amsterdam werd een grote klant en ook particulieren lieten hun stalen kruiser(tje) daar aftimmeren.

In de loods wordt gewerkt aan een jacht met vader Schager in het midden en links één van de boten van rederij Kooij

 

Ik heb nog steeds dierbare herinneringen aan het feit dat ik soms mee mocht als er moest worden proefgevaren met een gereed gekomen rondvaartboot. Deze ‘happeningen’ vonden altijd plaats op zaterdagmiddag. De hele familie Kooij, inclusief vader Piet en zijn echtgenote, aan boord en dan op door de Zaan links af door het Noordzeekanaal naar Amsterdam. Wat was hij trots als er weer een nieuw schip van hem, strak in de verf, op het IJ achter het Centraal Station rondvoer en hij daarmee de concurrentie weer enigszins op afstand zette.

 

In een rondvaartboot van rederij Kooij.

Eigenaar Kooij was typisch een man die met zuinigheid en vlijt een mooi bedrijf had opgezet. Als voorbeeld van zijn eigenschap gold het feit dat als hij tussentijds op de werf een bezoek bracht om te bezien hoe de vorderingen aan zijn schip slaagden, hij voorover gebogen in de loods liep om gevallen nagels en schroeven van de grond op te rapen en om deze vervolgens in één van zijn zakken te steken. Dit ging dan gepaard met gemopper van hem omdat hij er grote moeite mee had dat men zo omsprong met de spullen.

En voort ging het met de uitbreiding van de werf. Steeds meer opdrachten werden er binnengehaald wat inhield dat er ook steeds meer personeel moest worden aangetrokken. Stalen jachten werden in eigen beheer tot stand gebracht en afgebouwd. Mijn vader kreeg de functie van bedrijfsleider over de hout- en afbouw. Op het terrein dat braak lag tussen de Vredeweg en de Zaan kwamen grote loodsen en een goed geoutilleerde tekenkamer. Opdrachten werden o.m. verkregen uit Indonesië. Meerdere patrouilleschepen met aluminium opbouwen liepen van stapel.

Mijn vader was inmiddels hoofd van de tekenkamer geworden. Bij Kraaier was er nog geen kennis en kunde om aluminium te lassen. Dat was de reden dat de het vervaardigen van de opbouwen werd uitbesteed aan de Koninklijke Maatschappij ‘de Schelde’ te Vlissingen alwaar zij de kunst van het bewerken van aluminium wel verstonden. Dit kwam mede doordat vele schepen voor de Koninklijke Marine daar werden gebouwd. Opnieuw brak er voor mij, ik zat nog steeds op de lagere school, een fijne tijd aan. Ik mocht af en toe, met toestemming van school, mee met mijn vader naar Vlissingen als hij een inspectiebezoek ging afleggen met betrekking tot de voortgang en kwaliteit van het uitbestede werk. De reis naar Vlissingen ging per trein en we waren dan ‘s avonds laat weer thuis.

Nadat het lagere schooltijdperk door mij was volbracht werd de wereld van mij weer een stukje ruimer. Ik kreeg een fiets als vervoermiddel om het Lager Technisch Onderwijs te gaan volgen in de Westzijde. Eerst een jaartje Voorbereidend- en daarna nog twee jaren Praktijkonderwijs. Het werd tijd dat ik een keuze moest gaan maken voor hetgeen ik in mijn verdere leven voor de kost zou moeten gaan doen. Heel eenvoudig: ‘Ik wist het niet en nog erger, ik had totaal geen animo om een vak te kiezen!’ Ja, ik wist wel wat, varen op zee dat leek me het mooiste wat er was. Op de werf, inmiddels droeg het naam De Beer, werden coasters gebouwd en van de gedachten om op zo’n schip te varen en te werken werd ik flink warm van binnen. Vonden ze thuis geen goed idee.

Uiteindelijk is de keuze gevallen op het vak timmeren. Nadat ik met goed gevolg mijn diploma kon ophalen werd ik opnieuw voor de keuze gesteld. Nu moest er een baas, tegenwoordig heet dat werkgever, gezocht worden. Uiteindelijk viel de keuze, overigens niet met al te veel enthousiasme, op Jachtwerf E.G. van de Stadt. Hier moest ik het vak van scheepstimmerman verder gaan ontwikkelen. Mijn vader had nog een goed contact met Ricus (v.d. Stadt) en dus samen op sollicitatiegesprek.

 

Ik mocht er komen werken om het vak, net als mijn vader, tot in al mijn vezels te gaan beheersen. Tussen twee haakjes, vader Schager (die van mij dus) kon er wat van. Wat een vakman. Helaas het was voor mij niet weggelegd. Het grootste deel van de arbeidsdag binnen te zijn sprak mij in het geheel niet aan. Ik was dan ook veelal buiten op de werf te vinden vaak tot wanhoop van de leiding.

Om een lang verhaal niet al te lang en te uitgebreid te maken, het is toch nog wel aardig goed gekomen. Zoals eerder beschreven, de buitenlucht trok mij zozeer aan, gelijk als toen ik als kleine jongen bij pa op de werf aan het rondstruinen was, dat ik uiteindelijk in de bouw ben terecht gekomen.

Mijn baas werd Aannemersbedrijf Jan Visser uit Broek in Waterland. Visser had de bouw van de langshelling van Scheepswerf De Beer aangenomen. Deze helling was noodzakelijk om de bouw van het schip Mary Nübel mogelijk te maken.

 

De Mary Nübel op de helling 1958

 Uiteindelijk is mijn vrijwillige keuze om mij als timmerman in de bouw te gaan bekwamen geen verkeerde keuze geweest. Ik voelde mij als een vis in het water met als gevolg dat ik als Bouwkundig Hoofduitvoerder bij een groot Nederlands Bouwconcern mijn draai tot volle tevredenheid van beide partijen heb vervolmaakt.

 

A.W. (Ad) Schager