De Hogendijk uit de jaren 1945 – ‘60

door Ruud Meijns

Guda van de Burg (1941) vertelt over haar jeugd op de Hogendijk en over de bewoners. Ze vertelt over de periode van 1945 tot 1960. We doen het in twee delen en elke keer beginnen we aan de Provincialeweg.

Deel 1: van Provincialeweg tot Czaar Peterstraat – de Noordkant van de dijk

De Hogendijk was eigenlijk een dorp op zichzelf alles was er van de slager tot kruidenier – alles. Ik ben op nr. 83 geboren. Het huis staat er niet meer. Het is gesloopt voor het schooltje.

Voor mij begon de Hogendijk bij het kaaspakhuis van KEG aan de Provincialeweg. Daarnaast lag beneden een palenhandel van Van Ederen en Beekhoven. Daar stond een mooi huis en ik heb nooit geweten wie van de twee er woonde; van Ederen of Beekhoven. Daarnaast was café West End dat was van Mientje Ligthart en later werd het van zwarte Dennis. Dan het pand van Stolk een kapper annex tabakswinkeltje. Dan kreeg je twee huizen. De eerste weet ik niet precies, Weeteling dacht ik en in dat andere woonde Wehnes en die man werkte bij mijn vader bij houthandel Vet.

Dan kwam de smederij van Thesing op de hoek van het Rustenburg. Aan de andere kant van het Rustenbrug was melkboer Beemster. Daarnaast was Jan Groot, dat was een café waar mijn vader ’s avonds werkte. Daarnaast was een zaal waar van alles te doen was; muziek, dansen. Mijn moeder heeft er nog dansles gegeven met de zoon van Brendgen, van de De Lichtbron. Er werden ook danswedstrijden gehouden en later werd het Negrijn en het heette ook nog Old Gun. Daarnaast zat kruidenier Kwikkel dat werd later Ko Theeuwis. Daarnaast kreeg je een steeg en dan kapper Westerhuis En daarnaast zat nog een tabakswinkel van Ooms.

Dan kreeg je een paar echte huizen daar woonde Vink, opoe Douma en buurvrouw Meier, die we altijd pestten met ‘Buurvrouw Meier, maak je broek ’s wijer’. Dan kwam een huis waar eerst Koeman woonde en daarna Behler, dat waren Amsterdamse mensen, een hele invasie en iedereen vond daar toen wat van. Het waren buitenlandse mensen, die Amsterdammers die in zo’n straatje kwamen wonen; iedereen praat erover. Ik heb er zo’n leuke jeugd gehad, er waren allemaal gezinnen met meiden.

Dan kreeg je de Lichtbron, in de oorlog werd daar niet zoveel gedaan. Tante Koosje en ome Joop, ik woonde er vlak tegenover, die maakten lampenkappen en die hadden allerlei kantjes en dergelijk en daar mocht ik altijd mee spelen. Dan kwam een steeg en dan buurvrouw en buurman Worp en hij werkte bij de gemeente met zo’n karretje en een grote bezem. Dan kwam buurvrouw Bolhoeve met man en kinderen. Dat was wel grappig want mijn moeder had een stofzuiger maar geen electrische strijkbout, ik zie het nog voor me; ik was een jaar of vijf. Dus dat ging over en weer; de bout van Bolhoeve kwam bij ons en de stofzuiger ging naar Bolhoeve.

Dan was er een huis dat stond iets naar voren, daar woonde Huijsman. Dan weer een steegje en daar woonde; het eerste weet ik niet en in de andere woonde Takkenberg. Die hebben in de oorlog een Joods kindje in huis gehad; Betty. De zoon van Takkenberg werkte ook bij Vet.

Dan kreeg je Smitje, dat was een voddenboer met paard en wagen. Als Smitje tussen de middag thuis was met z’n paard en wagen dan ging ik stiekem op de bok zitten; ik was helemaal gek van dat paard. Het was natuurlijk hartstikke gevaarlijk; dat paard stond gewoon langs de weg.  En als hij dat dan zag dan kwam hij naar buiten gerend.

Dan een stukje waar iets gesloopt was, dat was leeg. Dan kwam Leeuwerik en hij was een heilgymnast-masseur. Dan weer een steeg en dan kon je naar beneden en achter het huis van Leeuwerik was de wasserij van Groot die aan de andere kant van de steeg in een groot huis woonde.

Vervolgens kreeg je Tom Blokland, een klein groenteboertje. Dan twee huizen waar mevr. Jaarsma woonde  met man. Van het andere huis weet ik de naam niet meer maar die dochter is getrouwd met de zoon van smederij van Thesing. Weer een kroeg, deze was van Piet Winter, dat was een kroeg met een orgel. Dan kreeg je Vogel, dat was ook een groenteboer, die waren aan het Leger des Heils. Dan zijn we op de hoek en daar was een sigarenwinkel van de heer en mevrouw Bergman. Dan zijn we al bij de Czarinastraat.

Aan de overkant kreeg je Vorst, dat was een zeemanskroeg en daar was wel eens wat aan de hand. Wij stiekem kijken en dan wisten onze moeders niet hoe snel ze ons daar moesten halen. Daarnaast zat eerst Buijs, de drankenwinkel. Dat liep naar beneden en dan werden de tonnen afgeleverd met paard en wagen en de tonnen rolden zo naar beneden. Dan Piet van Leeuwen, de Sparwinkel. Dan garage Starreveld. Daar heeft mijn vader als chauffeur gewerkt nadat hij bij Vet was weg gegaan. Nu wordt het wat vaag hoor want als kind kwam ik niet zover op de dijk.

D’r zat een stoffeerder, het gemaal en nog een schoenmaker Piet de Dood en op de hoek van de Lage Horn zat een melkboer; de Boer. Op de dijk zelf had je dan het Blauwe huis van Monet. Daar woonden drie zuster van tante Koosje van het lichtgebeuren van Brentgen. Tante Truus woonde beneden, tante Marie woonde gelijk met de dijk en tante Alie woonde boven. Dan het huis van Het Westen, de speeltuinvereniging, dan een schutting. Dan twee huizen en in de ene zat de klompenboer die zo’n grote klomp buiten had hangen.  

Op de andere hoek van de Lage Horn woonde meneer Bes in dat mooie grote huis van De Cardinaelen. Hij maakte kogelflesjes. Dat zijn flesjes met gazeuse en bovenin zit een kogel. Die kogel moet je naar beneden drukken dan kun je drinken en als je de fles weer vult komt de kogel weer omhoog.

Aan de andere kant had je ook weer een kroeg, café Czaar Peter. In mijn beleving was er ook een slager en een fietsenstalling van Snippe (zie foto) Een Heren modezaak van de Jong. Hij stond altijd buiten mensen binnen te praten. Er was een viswinkel van Wijngaarden. Daar stonden tafeltjes en stoelen binnen om je vis daar op te eten. Je had daar ook de smederij van Kaaijk met het jaartal op de deur. Garage Hellingman kwam dan. De bussen stonden vaak op het Krimp. Dan kwam een mooi huis waar later Theo Molenaar in gewoond heeft.

Dan kreeg je Els de Waal van de Chow-chowbar. Dan nog een pandje en op de hoek nog een kroeg van Nel Boekelaar. Dan zijn we bij de Czaar Peterstraat.

 

 

Deel 2: van Provincialeweg tot Czaar Peterstraat – de zuidkant van de Hogendijk, oneven nummers

Zonderland was de eerste en er lag nog een benzinestation, dan de woonboot van Rampe en de viskar van Molenaar die er jaren heeft gestaan. Het groentewinkeltje van Bekker dat veel later werd omgezet in een dumpwinkeltje. Dan het huis van Arie Bos, een timmerman en een beun naar achteren daar woonde Boutens en aan de andere kant woonde Kitsen. Dan kwam slager Dijkman en dan drie kleine huisjes die er nog staan en dan de fietsenwinkel van de Wit. 

Dan naar beneden de Sophiastraat en op de andere hoek Jongejans de slager en Dijkman de drogist. Je kon ook verf bij hem kopen. Dan twee mooie huizen waarin in één Roos de kolenboer woonde. Beneden stonden de kolenloodsen van Roos. Een grote kluft naar beneden en in het eerste huis van de rij woonde Munts de visboer. Dan weer een kluft naar beneden en daar stonden vier huisjes  tussen de dijk en het water. Daar woonden Goezinne, Bos en Damen en die andere weet ik niet.

En terug op de dijk woonde buurvrouw Kerssens en aan de achterkant woonden mensen, ik weet hun naam niet meer, die hadden drie dochters en de middelste, Sarah is met die Provo op de fiets getrouwd (Duijs). Dan kwamen er twee huizen, trapje af, drie treetjes omlaag en in het ene huis woonde Henk van Wensveen, een broer van m’n moeder met zijn Duitse vrouw en in het andere woonde o.a mevrouw Lammes van het café, haar man was overleden. Dan weer een trap naar beneden en daar stonden twee huizen en in de ene woonde mijn opoe, opoe Wensveen en in het huis daarachter woonden Nieuwenhuizen met haar moeder mevrouw Vet. Dan een tuin naar beneden en kreeg je het huis van Greven de schilder en dat loopt allemaal van de dijk naar de waterkant. En achter die huizen stonden nog de houtloodsen van Vet.

Oh nog wat vergeten. Omstreeks 1946-’47 kwam er een half Surinaams gezin, Schut, wonen op nummer 101. Daar woonde eerst Bijkerk. En dat gezin waren de eerste donkere mensen die ik zag. De man was een militair gestationeerd in Nijmegen en die vrouw was een Surinaamse. Hij ging maandagmorgen weg en kwam vrijdagmiddag weer terug met z’n tasje. In dat huis woonde de vrouw met acht kinderen. Ik was enig kind en ik vond dat zo geweldig en binnen de kortste keren was ik het negende kind. Ik was bevriend met de jongste. Er waren; Leo, Joop, Cato, Jan, Sientje, Jetje, Lientje en Carmen. Met Carmen was ik bevriend. En als er wat aan de hand was, pakte moeder de mattenklopper en rennen rond de tafel. Ik was ook wel eens aan de beurt.

Dan krijg je ons huis op nummer 83. Op de foto het eerste huisje na het stenen huis rechts. Daarnaast was een brede steeg en al het hout dat op de dijk aankwam in auto’s werd door die steeg naar de werf gebracht. Aan de andere kant van die steeg woonde Vonk die bij Vet werkte. Dan kwam een glop daar stonden twee kruiwagens van Vet. Daarnaast was ook weer een tuin die ook naar beneden liep en dan de grote villa van Vet. Dan kwam Happe, die had een viswinkeltje, die verkocht spullen voor de hengelsport in zijn kelder.  Ik mocht bij buurvouw Happe altijd boeken lenen.

Dan kwam Dijkstra, een cargadoor en ernaast de zoon van Dijkstra. Dan het metaalbedrijf van Dijkkamp, het bedrijf zat op het blauwe zand. Het was Dijkstra en Dijkkamp. Leen Dijkkamp zat in een band, een jazzband. Daar woonde ook ene Zonneveld. De jongen speelde accordeon en hij is verhuisd naar Hilversum om voor de radio te spelen. Mijn vader speelde in Fortissimo, een accordeonorkest en  meneer de Haan uit Amsterdam was de dirigent.

Ze repeteerden in de kantine van Pieter Schoen. Toen dat niet meer kon heeft die hele band bij ons in de kelder gezeten. De kelder werd gewit en toen gingen ze daar accordeon leren spelen. Ik zie het nog voor me; mijn moeder met een enorme oranje emaillen koffiepot en iedereen moest zijn eigen kopje meenemen want er was niet zoveel servies en dan kregen ze allemaal een kopje koffie van m’n moeder. De groep was ongeveer vijftien man groot. De familie Zomerdijk speelde er in; twee zoons en de vader. Mijn vader heeft ook nog in een bandje gespeeld, vlak na de oorlog; The Green-White Stars. Er is naar gezocht maar niets gevonden. Kees Redeker speelde gitaar, Piet Bokma speelde accordeon, mijn vader speelde drums, ome Barend van Ederen speelde saxofoon en Cor Bakker speelde piano.

En van de punten van de textiel hadden ze stof gekocht bij Snoek. Ze hadden een blauwe bloes met een boordje en daar hadden ze een groen-witte ster op. Er waren toen heel veel bandjes en er werd veel gedanst. Mijn moeder gaf nog dansles met Jo Brendgen, de zoon van de Lichtbron en dan mocht ik bij opoe opblijven en om een uur of half negen was dat dansen aan de gang. Er zat een flinke kier tussen de raampost en het gordijn en dan mocht ik kijken van opoe en dan zag ik de schoentjes van m’n moeder voorbij komen.

Ondertussen zitten we bij slager Husslage.  Ik ben daar later op Lighthartschool gegaan toen de school was herbouwd. Er stond eerst een ULO. Bij het bombardement moesten we schuilen in de kelder van Vet. Dat weet ik nog: allemaal stof en zand. M’n vader pakte me zo bij mijn donder en nam me mee naar de kelder. Dat bombardement hebben we meegemaakt, ik was toen drie of vier. Heel veel herrie en stof. Geschreeuw allemaal, maar ik heb het niet echt bewust meegemaakt.

Ik ben begonnen op m’n zesde jaar op school 10 op de hoek Stationsstraat. Op mijn negende ging ik naar de Jan Ligthartschool die toen klaar was. Na de school kwamen twee huizen. Tegenover het gemaal was een winkeltje van de vakbond EVC, daar verkochten ze promotiemateriaal, een heel klein winkeltje; daar zat H. Kracht in. Er was nog geen brug naar het eiland van Pont, Als je over wilde moest je met het pontje van Schaap. Dan nog wat huizen en het grote witte huis was van Emiel Munts, de fotograaf. Dan wat huizen, dit was zover uit mijn buurtje, dat weet ik niet zo goed. Dan de fabriek van Keg. Dan had je nog de scheepswerf van Brouwer.

Wat er allemaal verder nog tussen zat weet ik niet maar op de hoek van de Dam zat café Seur, Damhoek. Daar gingen mijn vader en moeder met de kermis op zondagmiddag heen want daar zat levende muziek, dat vond ik prachtig. Daar zat een accordeonist en een drummer. En ik kreeg een glas oranje limonade en dat was zóó zoet, ik proef het nog.

 

Einde………….oh, nog wat

Er zijn natuurlijk veel meer dingen gebeurd. Zo ging mijn vader met m’n opa Wensveen die inverdan beneden woonde, met een bootje naar het Kattegat om te poeren en aal te vangen. Er was een melkboer uit Oostzaan, Dil. Hij kreeg alle paling en mijn moeder kreeg een paar liter melk. Dan rookte hij de paling en kregen wij de helft weer terug. Wij aten in de oorlog paling.

Er was ook veel muziek op de dijk en vooral na de oorlog speelden veel bandjes bij dansavonden.  Soms zat er iemand op de dijk met een gitaar. Wij hadden een hekje voor het huis en als we gegeten hadden en mijn vader niet moest kelneren, ging hij buiten op een stoel zitten. Nou en dan kwam die, en kwam die en op het laatst zaten een stuk of vijf-zes kerels met elkaar te kletsen. Dat was zo gezellig. Ik heb een hele fijne jeugd gehad.

Ik weet het ook nog zo goed dat in de zomer iedereen was op straat. En op donderdag kwamen de zusters van mijn moeder. Mijn moeder kwam uit een gezin met acht kinderen. Dan gingen ze zich bij Dijkstra laten wegen. Heel gek. De tantes waren forse vrouwen. Dan gingen ze naar de markt met z’n drieën, ik  mocht nooit mee, en daarna een citroentje met suiker drinken bij de Cor de Bree op de hoek van de Zilverpadsteeg. En dan gingen ze weer naar huis. Dijkstra was een drogist op de Hogendijk  tegenover het Rustenburg.

Die Schutjes hadden een grammofoon. Altijd dansen. Dan ging de tafel aan de kant en gingen we dansen. Daar heb ik de helft van mijn opvoeding gehad. Als enig kind moet je je vertier buiten zoeken, je moet vriendinnen hebben.

 In de hele familie van beide kanten was ik de jongste en bij de familie van mijn man was ik ook de jongste.

Ik heb nog steeds een grote vriendinnenkring. Ik heb altijd bij Wastora gewerkt en later bij It’s. Dan leer je je babbeltje wel doen. Ik heb daar in de ondernemingsraad gezeten.

Mij eerste baan was bij de Bijenkorf. Ik ben samen met Lientje Schut gaan solliciteren. Ik ging spijbelen in de hoogste klas van de Huishoudschool, ik was zestien. Wij er heen, gevraagd naar meneer Wortel, van personeelszaken. Die man kwam ons halen, die zet ons in een kamertje en geeft  ons allebei een papier om in te vullen.

Ik kreeg na veertien dagen bericht dat ik aangenomen was als leerling verkoopster. Dat was niet de bedoeling, maar ik vond het interessant maar mijn vader was er niet gelukkig mee. Uiteindelijk ben ik twee maanden voordat ik van school af zou gaan daar gaan werken. Lientje kwam op de personeelsafdeling en ik ging als leerling verkoopster op de glasafdeling werken. Dat was niet zo’n succes want in twee dagen had ik voor twee maanden gebroken. Ik werd overgeplaatst naar de blikafdeling, ze zagen wel dat ik een bijdehandje was. Tijd gewerkt en je moest 1 dag per week naar school, bovenin in de lichtkoepel.

Je kreeg er omgangsvormen, taal – je uitspraak, kleding; 1 april – 1 oktober witte blouse zwarte rok en 1 oktober – 1 april; zwarte rok  en zwarte trui. Toen ik geslaagd was wilde ik wat anders en mocht ik naar de lampenafdeling. Ik vond het hardstikke leuk en toen ik verkoopster was mocht ik zelf bestellen bij verschillende firma’s. En met de dingen die ik graag wilde hebben gingen  ze naar boven naar de inkoop om dat door te spreken.

En toen ging Dijkstra, een importeur van verlichting zelf, een toonzaal openen in Haarlem en die vroeg mij of ik daar wilde komen werken. Bij de Bijenkorf verdiende ik f 76,00 in de maand en bij Dijkstra ging ik belangrijk meer verdienen dus ik ging. Daar heb ik tien jaar gewerkt. In 1970 werd ik zwanger, maar dan hoorde je niet te werken, zo was dat toen nog. Ik kon wel terugkomen maar dat heb ik niet gedaan. Ik ben thuis gebleven en toen mijn zoon naar het Atheneum ging heb ik gesolliciteerd bij Wastora.

Ik werd daar aangenomen en heb daar zo leuk gewerkt. Gekke dingen meegemaakt, verbouwingen, allerlei campagnes. Toen werd het Its’, een groot bedrijf, aan Philips gelieerd. Ik had nog nooit van een premiesysteem gehoord, maar daar moesten we in gaan werken. Ik heb daar tot mijn 61 jaar gewerkt en ben toen met pensioen gegaan.

 

De foto’s.

 

Dit zijn de meiden van onze straat. De eerste is Loes Kesselaar, Geri Bijkerk, Aafje Bos, Janny Nieuwenhuis, 5e Ali Vink, jongetje Dikkie Ooms, dan Emmy Vink,  Marrie van Damen en de laatste ben ik.

 

 

 

 

Dit is mijn vader bij houthandel Vet, de jongen van Takkenberg en Jaap de Boer die woonde op het Vissershop. Achter de achterkant van de huizen van de Hogendijk.

 

 

 

 

 

Dit zijn mijn vriendinnen. 

Vlnr. De eerste ben ik, dan Lientje Schut, Tinie Goezinne, Carmen Schut en Jetje Schut.

 

 

 

De Huishoudschool Czarinastraat, 2e klas. Onze juf was Trien Veenis, die kwam op de motor uit Assendelft.

Boven vlnr. Carmen Schut, Lyda Poulain, Guda van Ederen, Meta Peereboom, Gré Geugjes, Irene Tuinman, Beatrix ….., Netty de Haan, Irene Barle Juf Trien Veenis. Midden: Wijnie Langven, Rienke Lenor, Irene de Winter. Voor: Loes Groot, Gré de Boer, Ineke Dill, Anneke Brouwer, Adrie Verheijde, Guda Kuiper, Eef Staal, Hannie Melk.

 

 

 

 

Dit is in het café van Jan Groot met een groot feest en dan hielp mijn moeder in de keuken afwassen. Met mevrouw Schoen en dan mevrouw Floris. Café Groot werd later Negrijn.

 

 

 

Dit is mijn vader die is er te kelneren. Hij staat achter Rikus Driesten, de manke voddenboer, dan Greven de schilder van de Hogendijk en dan Schermer van de bloemenwinkel op de Zuiddijk bij de kerk.

 

 

 

En dit is ook weer in het café van Jan Groot, biljarten. Rechts is de zoon van Jongejans de slager, dan meneer Steens, woonde ook op de Hogendijk. Zijn vrouw had een bakkerswinkeltje maar ze bakte niet zelf. Ze betrok het brood van bakker Pieters van de Jasykoffstraat.

 

 

 

Hier staan ze allemaal achter de bar vlnr: Jan Groot, mevrouw Annie Groot, mevr. Floris, mevr. Schoen en mijn vader.

 

 

En hier staat hij met zijn Buick voor de Lage Horn als chauffeur bij Starreveld.

 

 

 

Foto’s: Guda vd Burg, Jan Koppen, Gemeentearchief.