De jeugdherinneringen van Dick Bakker

De jeugdherinneringen van D.W. Bakker, geboren 15 april 1935, opgetekend in 1970.

Deel 1

Het Geboortehuis

De Lijnbaanstraat, geklemd tussen de boerderij en het land van boer Kraay en de P.L. Takstraat, met aan het eind de groentetuinen van Schoone en aan de kop de kolenhandel van Siem Vonk.

Op nummer 14, schuin tegenover slager Vet, werd ik in 1935 geboren. Het was een doorsnee straat voor die tijd, bewoond door voornamelijk arbeiders, enige gemeentevaklieden en 4 kleine middenstanders als kapper Otte, schoenmaker Kraaypoel, slager Vet en groenteman Schoone . De meeste huizen hadden een bakstenen gevel zonder voordeur en verder houten muren.

Door een smalle steeg ging je achterom. Een kamerkeuken, een mooie kamer en een zolder waarop de bewoner zelf enige afscheidingen kond maken voor slaapgedeelten. Een watercloset was er niet. De behoeften moesten gedaan worden achter in de schuur op een houten plank met rond gat en deksel,  waaronder een tonnetje, dat elke week werd omgeruild door de “tonnenmajoor”, een gemeentewerkman, die met een soort melkjuk over de schouders, gekleed in manchesterpak met rubber schort, de overvolle vaatjes door de stegen naar de tonnenwagen bracht.

In de winter was het stervens koud in de schuur en ‘s nachts gebruikte het gehele gezin de pot en toiletemmer. Een badkamer had niemand in de straat. Je ging in bad op zaterdagavond in de tobbe, ‘s-winters vlak naast de kachel. Ouderen gingen naar het badhuis van de woningbouwvereniging ZVH in de ds. Baxstraat.

Mijn eerste herinneringen aan buiten spelen zijn die van achter op het kleine erfje, dat mijn vader voorzien had van een houten plankier en een  spijltjeshek. Je vies maken in de prut of weglopen, terwijl moeder in huis bezig was, kon dus niet. Het erfje grensde aan het land van boer Kraaij, waar in het voorjaar de koeien mochten uitdollen als ze na een winter binnen voor het eerst buiten kwamen. Dan waren ze rustig voor het vervoer per vlet naar het weiland in het Oostzijderveld.

 

In de winter liepen er schapen op het land en het leukste was de tijd van de lammeren. Aan het afscheidingshek hing een door de boer opgehangen emmer, waarin moeder de schillen deed voor het vee.

Op het erfje stond een oude tobbe  met zand, waarin uren gespeeld werd met enige zandvormpjes en een oude lepel. Zomers werd er een grote tobbe met water in het zonnetje neergezet. Wanneer het warm genoeg was, mocht er in gespeeld worden. Regelmatig kwamen Jan Kuit en zijn iets oudere zusje Steintje van nummer 20 spelen.

De Straat

De overgang was schokkend, de Straat was een jungle, waar het recht van de sterkste gold. Ik maakte kennis met leeftijdgenoten en daardoor op aangewezen speelgenoten als Aris Kabel, Martin Faber, Gerard Jansen, Jan Wieman en genoemde Jan Kuit.

Verder was er een groep oudere jongens, die we de “groters” noemden en die zich soms wel eens in een genadige bui met ons bemoeiden. Jan Wieman, iets ouder en groter dan ik, was in die tijd een jongen die graag pestte en uit lijfsbehoud bij voorkeur mij, daar de anderen allemaal een flink oudere broer hadden, die op verzoek graag bereid waren Purol (dat was zijn bijnaam vanwege de voorliefde van zijn moeder voor dat merk zalf waarmee Jan zijn neus vaak versierd was) onder handen te nemen.

Al spoedig leerde je, dat je buiten je eigen straat altijd gevaar liep een pak op je donder te krijgen. Bij voorkeur verplaatsten we ons dan ook via het netwerk van stegen en dempen waar we op strategische plaatsen blikken met kiezelstenen verstopten, zo dat je in geval van een gevecht of achtervolging snel je zakken even kon bijvullen met munitie en de tegenstander kon overtroeven. De Fröbelschool maakte grote indruk op me. Lijnbaanstraat, achterkant huizen, 1952

Vooral de grote, gedeeltelijk overdekte, zandbak en grote speelzaal met klimrekken en een levensgroot hobbelpaard hadden mijn warme belangstelling. Het knippen en z.g. matjes vlechten van gekleurde stroken papier vond ik echter een straf. Het hoogtepunt was, wanneer er gekleid mocht worden. Ieder kreeg dan een vierkante plank met daarop een brok grijze natte klei, waarvan je allerlei figuren kon kneden. Als de juf niet keek maakten we de mooiste drollen.

Uit school vandaan hielden de jongens, onder grote belangstelling van de meisjes, altijd een wedstrijd. Onder aan de kluft van de Czaar Peterstraat in linie opstellen, gulp open of uit de broekspijp en pissend omhoog lopen. Wie het verst kwam zonder onderbroken spoor was winnaar. Voor een overwinning was je bereid je plas op te houden tot je bijkans knapte.

Een andere uitdaging was om via de als trap uitstekende gevelsteentjes van het café op de hoek Nicolaasstraat-Hogendijk omhoog te klimmen tot de dakgoot. Een enkeling durfde zo hoog en genoot veel aanzien.

Vader won op de kermis met een kansspel een autostep op echte luchtbanden. Die had niemand in de straat. Alleen Jan Kuit had een roestbak op massieve banden waarvan de wielen regelmatig vast liepen. Jan moest er altijd even op plassen om ze weer draaiend te krijgen.

Vol afgunst werd de step bekeken en de jongens hadden er hun mooiste stuiters en knikkers voor over om 2 x de straat op en neer te rijden. Alleen  Purol liet ik er niet op. Die had het helemaal  verbruid toen hij me een Dick Bos trucje zou leren en liet vallen wat me 2 weken bedrust kostte vanwege een lichte hersenschudding.

Het straatleven had zijn vaste patronen. Knikkertijd, tollentijd, tenten bouwen, winkeltje spelen en een goede winter met veel sneeuw gaf ons handen vol werk. Op het z.g. pleintje werd een enorm sneeuwfort gebouwd waarvoor de sneeuw in sleden moest worden aangevoerd. Daarna het stevig aanstampen tot er een meters hoge berg lag. Dan begon het uitgraven, wat met de nodige voorzichtigheid moest gebeuren, want instortingsgevaar dreigde altijd. Als het allemaal gelukt was en we een echte iglo hadden, werden er kleedjes ingelegd en zaten we daar tijden in bij het licht van een stompje kaars. Om de iglo werd een grote beschermende wal aangelegd ter verdediging tegen mogelijke vernielers uit de “nieuwe buurt”. We liepen wacht bij toerbeurt en Aris wilde er zelfs in overnachten. Schreeuwend werd hij er door zijn moeder aan zijn benen uitgetrokken.

Spannend was het tijdje in de winter voor het eten als het al donker werd. De straatverlichting bestond uit drie gas-straatlantaarns. Een man van de gemeente fietste langs met een lange stok waaraan een haakje bevestigd was. Hiermee trok hij aan een ringetje hoog in de lantaarn, waardoor de waakvlam het gas in het z.g gaskousje ontstak. Zo gauw de man de straathoek om was, klommen wij in de lantaarnpalen om het licht weer uit te doen. Dan was het pas spannend om het spel “opscheulertje” of “buut buut” te doen. Lijnbaanstraat 1964

Vooral met een bewolkte lucht was het stikdonker. Op straat was altijd wel wat te beleven. Tal van venters kwamen langs, die luidkeels hun waren aanprezen in onverstaanbare uithalen, die wij probeerden na te doen. Soms kwam de koelijswagen voor de koelkast van slager Vet. Grote staven ijs van 2 meter lang en 15 cm dik werden door mannen in  witte pakken naar binnen gesjouwd. Met een soort pikhouweel sloegen zij in het ijs om het uit de wagen te trekken en daarbij sprong wel eens een stukje ijs af. Dat te pakken zien te krijgen en er aan likken was het summum van genot. Grote jongens haalden in augustus rietsigaren uit het veld en verkochten ze voor een paar cent de bos. Nadat ze goed gedroogd waren en de steel bruin zag wilden we ze roken. Even aansteken in huis aan het gas en dan gauw naar buiten met die “stinkdingen”, zo als moeder ze noemden. Heerlijk was dat.

Verder vermaakten we ons ook met een “brandglas” waarmee je gaatjes in papier kon branden en nog mooier was hiermee een stukje mica bestralen, dat stonk en rookte geweldig. Aris Kabel had het mica van de jasbeschermer van zijn moeders fiets er mee bewerkt. wat hem niet in dank werd afgenomen. Vader Kabel nam hem flink over de knie. We konden hem op straat horen brullen.

Zaandam kende verschillende straattypen, zwervers die soms onze straat aan deden. Altijd werden ze gevolgd door een jennende kinderschare, die er gillend van door ging als de geplaagde man een uitval deed.

Foto’s: Dick Bakker, Gemeentearchief Zaanstad, wikipedia