Evert van Voorst (05-10-1932)

door Ruud Meijns

Evert van Voorst, Oostzaner, kwam op een maandagmiddag naar de Bovenkruier op het Kalf om wat fotootjes te laten zien. Fotootjes van zijn familie, maar vooral van zijn grootouders die op de Zuiddijk in Zaandam woonden. We spraken met Evert thuis in Oostzaan, hoewel hij door grenswijziging nu in Amsterdam woont. Evert vertelt graag en hij heeft genoeg te vertellen.

In de Kerkbuurt in Oostzaan, schuin tegenover het gemeentehuis stonden  twee huizen. In de ene woonde een zuster van mijn moeder, een tante en haar man. In het tweede huis woonde de familie Meier. In dat huis ernaast was de bedstee te kort. Mijn oom was timmerman en die heeft een gat in de muur gemaakt naar het trapje toe zodat Manus uit het huis ernaast zijn benen kwijt kon. Voor op de trap, waar die benen nu uitstaken  heeft hij een kist getimmerd. In de Volksmond heette dit het “potenkastje van Manus Meier”.  Het huis is gesloopt en die oom en tante zijn verhuisd naar het Zuideinde en laat nou precies daar de Coentunnelweg komen. Dat huis is ook weer gesloopt.

Mijn grootouders woonden in Zaandam, Zuiddijk 233, het huis staat er nog steeds. Tegenover die muur van de Scheepswerf van Van der Molen. Schuin tegenover had je een elektronicawinkel van Redelaar. Een huis verder naar het zuiden was een poppendokter en naar het noorden was nog een sigarenwinkel.

Mijn grootmoeder heette Pietertje Tijmes van 9 juli 1878. Geboren in Oostzaan. Zij is betrekkelijk jong gestorven; 25 oktober 1939, ze was 61 jaar oud. Grootvader heette Efraim van Kleef van 7 mei 1876, roepnaam Evert. Hij kwam uit Haarlem. Hij is in Zaandam overleden op 24 november 1970.

Mijn moeder had twee broers, Floor en Albert van Kleef en beiden zijn betrokken geweest bij de oprichting van wielerclub DTS.

Deze tante, ook een Tijmes woonde op het Hanenpad, ze was met een Vonk getrouwd. Mijn grootmoeder zit links ernaast; het was haar zuster.

Mijn grootmoeder, Pietertje Tijmes was huishoudster bij het eerste winkeltje van Albert Heijn in Oostzaan. Achter de winkel was het huis van de familie Heijn en daar werkte zij.  Ze claimen dat Albert Heijn op de kleintjes let. Mijn oma had een steenpuist op haar arm en vroeger deden ze daar een lapje spek op. Een verbandje erom en dan ging het broeien. Na een paar dagen verschonen. Verbandje eraf en toen werd het speklapje omgekeerd en weer het verbandje erop.

Als kinderen boodschappen deden voor hun ouders en dan moest er soms een half centje terug gegeven worden. Maar Albert gaf geen half centje terug, maar hij gaf de kinderen een snoepje. Lette toen ook al goed op de kleintjes. Dit was natuurlijk zo rond 1900.

Mijn opa staat in de genealogie geregistreerd als schipper. Hij had een houten vrachtbootje met 1 zeil; een Damschuit. Maar veelal moest hij het schip bomen of trekken, ook wel jagen genoemd. Hij voer van de kust met zand naar Oostzaan. Ik denk via de Haarlemmer trekvaart. En als retourvracht nam hij mest mee uit Oostzaan naar de Bollenstreek. Hij moest alles met een houten kruiwagen en een schep via een oprijplank verwerken. Eerst in het schip en op de bestemming weer uit het schip. Hij is 96 geworden. Hij kon ook aan het schip zien hoeveel er van een soort lading in zat. Bagger was weer anders dan zand. Maar hij zag het aan de ligging van het scheepje hoeveel kubieke meter er inzat.  

De Hemmes met een Damschuit

Dat zand wat hij naar Oostzaan bracht was voor de gemeente om te bestraten of voor de boeren om op te hogen. Ook werd er vroeger zand uit de duinen gestrooid op vloeren. Bij een boer in Oostzaan was opa aan het lossen en die boer zegt tegen zijn vrouw ‘geef Evert ’s een kop koffie’ Maar een kop koffie in Oostzaan was altijd tot de nok, want men dronk de koffie van het schoteltje. Zegt die boer tegen zijn vrouw ‘dat is helemaal niet netjes meid’.  Die boer nam een slok van de koffie van mn opa en zei “zo is het netjes’. Mijn grootvader kwam uit Haarlem, uit de stad en die boer wilde dat even herstellen voor iemand uit de stad.

Dat huis op de Zuiddijk lag onder aan de dijk en had een trap naar beneden en een trapleuning. Mijn zus en ik gleden van die leuning af. Maar dat mocht niet en wat deed oma Pietertje Tijmes? Zij zette ons alle twee op de trap, pakte de mattenklopper en sloeg hem tussen ons in heen en weer. Zo had ze ons allebei tegelijk.

Als opa jarig was kwam een aantal familieleden uit Zuid-Limburg. Dat was zaterdag’s reizen, blijven slapen en de volgende dag weer terug met de trein. Er waren natuurlijk niet voldoende bedden in dat kleine huisje dus lag in de ene stoel een Limburger en daar weer een Limburger.

Zijn broer was naar Zuid-Limburg verhuisd en getrouwd met een katholiek mijnwerkersmeisje. Als je nu in de genealogische lijsten kijkt zie je er hier in Zaandam een en bij de lijn in Zuid-Limburg wel twintig nazaten. Katholiek en geen voorbehoedsmiddelen.

Opa zat in het waterwerk en is later ook baggeraar geworden en heeft o.a. de Hanenpadsluis op diepte moeten houden. Dat deden ze met wat ze een beugel noemden; een baggerbeugel. Dat gaat als volgt. Een mannetje staat op de kant met een lange stok over zijn schouder met aan het eind een soort schepnet met een ijzeren ring; de schraapplaat. Daarmee werd het slijk uit het water getrokken. Hij had die opdracht van de gemeente. Hij deed het binnen en buiten de deuren van de sluis. Hij noemde zich toen aannemer van natte en droge werken.

Ons gezin, moeder en drie kinderen woonde in Tuindorp Oostzaan in grote armoede toen vader was gestorven. Dan gingen we vaak naar opa en oma toe; lopen. Geen geld voor de bus. En  zo heb ik hem als kind wel eens bezig gezien bij de Hanenpadsluis.

In de oorlog waren mijn vriend en ik naar mijn grootouders in Zaandam gegaan. Toen reed de bus met een gasgenerator achter op een plateautje. Mijn vriend en ik zijn toen op dat plateau mee gereden. Ik weet nog dat mijn schoen aan mijn teen hing en ik kon hem nog net op mijn teen houden. Het verlies van een schoen was dramatisch. Dus ik was blij dat we konden afstappen.

Er was een NSB boer hier in het dorp die na de oorlog is opgepakt. Hij had een stuk land en daar liep een wit paard op. Meteen na de oorlog, ik was 12 en zat in de zesde klas, heb ik een vriendje geholpen die in het circus ging werken. Dat was bij Circus Knie. Tijdens de eerste voorstelling moesten wij ijs maken met zo’n houten machientje met zout en water en daar zat een bus met ijsmateriaal in. Na de pauze mochten we bij de voorstelling zijn. Dat circus stond op het land van die boer en dat paard dat daar liep had voor de oorlog in een circus gewerkt en die kende alle kunstjes en deuntjes nog. Die herinnerde zich dat en liep buiten met de muziek mee; lopen en draaien. Dat is toch prachtig.

Ik heb veel uit verhalen gehoord. Mijn opa leerde mijn oma in Oostzaan kennen en hij is daar ook nog een poosje winkel chef geweest bij de Coöperatie De Eendracht. Ik heb hem alleen maar als ouwe man gekend. Opa en oma waren oud voor ons kinderen.

Wij, ons gezin woonde in Tuindorp Oostzaan op de Meteorensingel 10. Dit zal in de tuin achter het huis zijn geweest. Ik had twee zusjes; Els en Riek. De fotootjes zijn allemaal van voor 1938 want toen is mijn vader overleden. Hij was 29 toen hij overleed. Hij was een bloeder, zo noemden ze een hemofilie-patiënt.

Hij was loeisterk. Hij had altijd gevaren als tremmer, dat is geen stoker, maar iemand die zorgt dat de kolen bij de stoker komen. Hij bezeerde zijn hoofd toen hij een schuurtje binnenliep. Om het bloeden te stoppen heeft hij een lap gepakt, bleek later een kolenzak te zijn. Daardoor kreeg hij bloedvergiftiging en is hij na drie dagen gestorven in de Valeriuskliniek. Hij was helemaal kierewiet geworden van die vervuiling in zijn hoofd.

Mijn vader was de fotograaf van de familie, daarom staat hij er zo weinig op. Hij ontwikkelde zelf en bracht de filmrolletjes dus niet weg. En ik heb ook maar één foto van mijn vader. Toen in 1960 de watersnood Tuindorp-Oostzaan trof lagen onze foto’s onder in de kast. Alles kwijt geraakt. Ik heb zes jaar gevaren en gelukkig heb ik nog wat maar de meeste foto’s zijn ook daarvan weg. We hebben toen zes weken bij m’n tante gelogeerd tot dat het in Tuindorp weer droog was.

Ik was met m’n maatje bij u in de Bovenkruier. Wij hebben samen, vijf jaar geleden een uitvinding gedaan; de druppelbril. Deze bril hebben we uitgevonden; hij was 84 en ik was 86.

Hij heeft het eerste gaatje geboord en ik heb het verder ontwikkeld. We hebben er een bedrijf voor opgericht en hebben er 10.000 stuks van verkocht. Maar het werd voor ons teveel en we hebben het bedrijf verkocht. Het bedrijf is nu in handen van de toenmalige boekhouders en zit op de Oostzijde in Zaandam. (zie: https://druppelzorg.nl/)  Inmiddels zijn er al meer dan 80.000 van verkocht. Ap en Evert: een demonstratie

Illustraties: E. Voorst, H. Knie, gemeentearchief Zaanstad, R. Meijns