Het Papenpad en het Huiskamercafé

door Walter Prinsze

Het Papenpad is één van de oudste paden van Zaandam. Het pad, nu een smalle straat, beter gezegd een kade, ontstond langs de Papenpadsloot. Het pad kreeg pas in de loop van de 17e eeuw de naam Papenpad. Daarvoor was de naam het Jacob Dirckxpad, genoemd naar de bewoner van het eerste huis aan het begin van het pad vanaf de Westzijde. In 1695 werd aan het pad voor de Oud-Katholieken een houten kerk gebouwd, naar het uiterlijk ook wel een schuurkerk genoemd. De weinige Oud-Katholieken, die door de staat werden gedoogd, waren in aantal gegroeid en hadden behoefte aan een godshuis, dat echter niet op een opvallende plaats mocht komen te staan.

Dat werd dus de schuilkerk aan het toenmalige Jacob Dirckxpad, het latere Papenpad, genoemd naar de Papen (Katholieken) die hier ter kerke gingen.

Aan het pad werden in de loop van de eeuwen ook woningen gebouwd, voornamelijk houten. Aan het begin tot aan de kerk werden die aan het eind van de 19e en begin 20e eeuw vervangen door stenen woningen.

De bewoning strekte zich uit tot aan de scheepswerf. Tot aan het houten bruggetje  werd het pad later bestraat. Het pad liep verder door naar het Westzijderveld.

Rechts zien we houtzaagmolen De Smid, een paltrok. Daarvoor staan houtdroogloodsen. Opname ca. 1905.

Papenpadsloot en Papenpadsluis.     

De Papenpadsloot was door middel van een schutsluis verbonden met de Zaan. Het was voor Zaandam de belangrijkste verbindingssloot van de Zaan met het Westzijderveld. Daar ontwikkelde zich in het begin van de 17e eeuw geleidelijk een groot “industriemolenpark”.

Een eeuw later, omstreeks 1720, waren er in de Zaanstreek gelijktijdig ca. 600 molens in bedrijf, waarvan er ca. 250 in het Westzijderveld stonden. Het aantal soorten molens geeft een duidelijk beeld van de mogelijkheden van windkracht bij het fabriceren van allerlei producten. Zo onderscheidde men pelmolens, oliemolens, papiermolens, verfmolens, blauwselmolens, cacaomolens, volmolens, runmolens, specerijmolens, schelpzandmolens, cementmolens en mosterdmolens.

Hierboven een sloot waar boomstammen werden gewaterd. Boven de koe zien we de houtzaagmolen  paltrok “De Dienst Jacob”, verbrand 29 juni 1888.  Verder De Krijthengst, De Gebroeders, De Jasper en De Krab in het land achter het Blauwepad waar later het sportfondsenbad is gekomen.

Houtzaagmolens vormden met een aandeel van ca. 200 molens de meerderheid. Ze waren gespecialiseerd in diverse soorten houtproducten als balken, eiken of grenen, planken, wagenschot (zgn. kwartier gezaagde dunne eiken planken), latten en veren (zeer dunne verbindingslatjes).

Voor een groot deel was al dat hout bestemd voor de scheepsbouw in Zaandam. Zo telde men hier in 1731 wel 26 scheepswerven, die zich bezig hielden met de bouw van zeewaardige schepen. Veel wagenschot werd ook geëxporteerd naar Engeland.

Papenpadsluis.

Voor de bouw van de molens moesten de materialen op schuiten worden aangevoerd. De te zagen boomstammen en eveneens de daaruit vervaardigde producten werden over water getransporteerd. De boomstammen werden gebundeld tot vlotten, “geboomd” naar de molens, waar ze in de omringende sloten eerst moesten worden “gewaterd”, wat 9 maanden tot drie jaar kon duren. Dit voor een optimale kwaliteit van het hieruit gezaagde hout. De tot balkenvlotten samengevoegde stammen werden vanaf de Zaandamse houthaven door zogeheten balkenvlotters of houtvlotters via de Zaan en Papenpadsluis of de veel kleinere Jaap Haversluis aan de Hoogendijk naar het Westzijderveld geboomd. Het gezaagde materiaal ging later weer langs dezelfde weg terug, maar nu op platte schuiten.

Papenpadsluis met brug. Rechts begin van het Papenpad. Ca. 1920. De balkenvlotten en de schuiten werden ”geschut” in deze sluis. Het is één van de oudste sluizen in de Zaanstreek.

In 1681 werd de sluis verbreed tot 14 voet, maar i.v.m. de toegenomen bedrijvigheid en de eveneens toegenomen grootte van de schuiten, werd de sluis in 1726 alsnog verbouwd. De sluis met  een fundamentlengte van 132 voet en een schutbreedte van 16 voet, werd daarmee de grootste sluis in de Zaanstreek. Het is onduidelijk welke voetmaat precies werd aangehouden. De Amsterdamse voet was 28,31 cm, deze werd gevoerd voor de schepen van de VOC, of de Rijnlandse voet van 31,4 cm. Globale lengte dus ca. 39,6 meter en breedte ca. 4,8 meter.

 Hieronder een deel van de molenkaart, zoals opgenomen in het Gedenkboekje 200 jaar Pieter Bon Czn. Uitgegeven in 1952.

Rechts de Zaan. Met schutsluis in rode letters wordt de plaats aangegeven van de Papenpadsluis, die toegang geeft aan de Papenpadsloot. In rood staan de straten aangegeven. Met rode stippels de belangrijke voetpaden. De sloten zijn blauw gekleurd. De extra aangeduide Papenpad-sloot loopt tot aan de Gouw en het molengebied van Westzaan.

 

De sloot vanaf de brug gezien. Ca. 1905.

Langs de kant staan overal meerpalen om vlotten of schuiten aan te meren.

                                                           

De Papenpadsloot op een ander tijdstip, eveneens in ca. 1905. In het midden wordt een grote praam voortgeboomd. Op de wal staan kinderen toe te kijken. Iets verderop in de sloot vermoedelijk een boer met vee in zijn praam. In de verte rechts houtzaagmolen “de Smid”.

Na 1850 verdwenen de meeste molens door de opkomst van stoommachines, later gevolgd door  elektriciteit. Hun plaats werd ingenomen door stoomzagerijen en molens met een elektromotor. De wieken werden daarbij uitgeschakeld. Dit betekende dat de bedrijven niet meer afhankelijk waren van  de wind. Immers alleen wanneer er voldoende wind was  kon er worden gezaagd. De molenaars en hun knechten hadden daardoor  zeer lange en onregelmatige werktijden. Het werkvolk kreeg nu vaste, maar nog steeds zeer lange werktijden in vergelijking met vandaag. Het merendeel liep tegen de avond op klompen klossend weer naar huis, o.a. over het Papenpad. 

Tussen deze thuisgangers waren er echter altijd een paar die na de lange vermoeiende werkdag (het was zware lichamelijke arbeid) behoefte hadden aan enige alcoholische ontspanning. Alvorens naar huis te gaan zochten ze een poosje of langer vertier in een café of ander soort taplokaal. Zo was er halverwege het Papenpad op Nr. 18 een huiskamercafé.

Het huiskamercafé.

Eind 19e eeuw was een zogenaamd huiskamercafé een veel voorkomend verschijnsel. Het was een bijverdienste. De voorkamer van een huis was dan ingericht als café, meest op een gezellige manier. Een beperkt assortiment dranken, een paar tafeltjes met stoelen, een bank, en maximaal zo een twintig personen. De man was naar zijn werk en dan hielp zijn vrouw. Na het werk had de man zijn tweede beroep, namelijk dat van “tapper”. Op deze manier kon het inkomen van het gezin worden vergroot, wat in tijden van werkloosheid een uitkomst was. Op zes dagen in de week kwam er volk langs en was er klandizie.

Hiernaast Papenpad Nr. 18. Rechts was de woonkamer van het gezin. Links was het huiskamercafé, de kamer met de kleine ruitjes.

Het gezin had de ingang achter de poort, via een keukentje naar de woonkamer. In de schuur bevond zich het “tonnetje” (privaat).

 

 

Het houten huis dateerde vermoedelijk uit begin 18e eeuw. De stenen schuur was wat later gebouwd, maar eveneens voorzien van kleine lichtpaarse ruitjes.

Het huis was aan de achterkant gaan zakken als gevolg van de schoorsteen met zware schouw, die met bijbeltegeltjes was bekleed.

De deur van het huiskamercafé bestond uit twee delen. Zo was het mogelijk om het bovenste deel met de ruitjes open te zetten. Prettig in geval van warmte of rook. Daarnaast kon de bezoeker meteen zien of er plaats was.

Het huis Papenpad Nr. 18 was eigendom van Maarten Prinsze. Hij was houtzaagmolenaar, eigenaar van houtzaagmolen “De Eendracht”, één van de laatsten die nog met windkracht zaagde.

De molen stond in het Kogerveld, dicht bij de Mallegatsloot. Zijn woonhuis stond dicht bij de Mallegatsluis , op de grens van Koog aan de Zaan en Zaandam. Toen zijn zoon Pieter in 1900 trouwde met de Amsterdamse Elisabeth P.M. Sjoukes, kwam deze in het huis Papenpad Nr. 18 te wonen.

In 1898 lieten Pieter en Betje in Amsterdam een foto maken. Betje was toen winkeljuffrouw in de winkel van bakker Maarten Prinsze in Zaandijk. Ze waren toen respect. 33 en 30 jaar oud. Twee jaar later, in 1900, trouwden ze.

Zoon Pieter werkte als houtzager bij zijn vader Maarten op de molen en hoefde geen huur te betalen.

Omdat zijn loon waarschijnlijk erg laag was besloten hij en zijn vrouw om een deel van het huis aan de voorzijde, dat eerder al een huiskamercafé was, voort te zetten als taplokaal met een huiselijke uitstraling. Dat betekende niet alleen meer inkomsten maar ook bijkomende overlast van klanten met grenzen overschrijdend gedrag en/of een kwade dronk.

De relatief oud getrouwden kregen in 1901 een zoon en in 1902 een dochter. De meerdere inkomsten waren daarom zeer welkom.

Betje kwam uit een zeer net Rooms Katholiek gezin, waarvan de vader op betrekkelijk jonge leeftijd overleed, waarna haar moeder als naaister in het onderhoud van haar gezin met drie kinderen moest voorzien. Als winkeljuffrouw bij een middenstander voelde ze zich wat beter dan het arbeidersvolk. Ze was zeer gesteld op “nette” taal, zoals geleerd op de RK-school in de stad Amsterdam. De omgang met de bezoekers van het huiskamercafé viel haar tegen, maar het geld was nodig, zeker met de komst van twee kinderen. Ze wist het 7 jaar vol te houden, maar toen was ze de klanten met hun ruwe taal, meest toen nog in het Zaanse dialect, echt zat. Het café ging dicht.

 De vondsten in de wandkasten.

Als kind kwam ik regelmatig bij mijn oude oma en mijn tante op bezoek. Mijn opa was gestorven en haar dochter; mijn tante, zorgde voor de karige inkomsten door uit werken te gaan als werkster, en later als hulp in de huishouding bij gezinnen van fabrikanten en artsen.

Nieuwsgierig als ik was naar de geschiedenis van het oude huis met raadsels, onderzocht ik het achterhuis en kwam daar voorwerpen tegen die bij mij grote vragen opriepen. Zo kwam ik de geschiedenis te weten van het vroegere huiscafé.

Bij het doorzoeken van het oude  achterhuis kwamen uit de weinig opvallende kasten in de wand  een aantal kruiken te voorschijn.

Een niet afgebeelde kruik bleek nog gevuld te zijn. Bij het openpeuteren van de kurk spoot plotseling de gegiste inhoud eruit!

Ook de klassieke kruik van Bols behoorde tot de vondsten.

N.B. oude houten huizen hadden een dubbele wand als isolatie bij koude. De afstand tussen de wanden bedroeg veelal ca. 25 cm, een mooie gelegenheid om daarin met enige legplanken een kast te maken. Maar zo raakten soms de daarin opgeslagen spullen in de vergetelheid, zoals de stille getuigen van het huiskamercafé!

De diverse dranken werden in afgepaste hoeveelheid uitgeschonken. Daartoe had men een aantal tinnen maatbekers, in verschillende maten, namelijk van ½, 1 en 2 deciliter.

Na de kruiken kwamen ook deze maatbekers tevoorschijn, achter uit een kast vandaan. Op de bodem stond de naam van de fabrikant, van Leeuwen en Camp in ’s Hertogenbosch. Onder de rand staan de ijkstempels van de jaren 1889 t/m 1907. Deze waren volgens de ijkwet vereist wanneer de maten niet huishoudelijk werden gebruikt.

De maatkannen werden op 7 november 2018 geschonken aan het Zaans Museum.

Zij herinneren aan de periode van begin 1900 toen er onder de arbeiders sprake was van ernstig drankmisbruik, een periode waarin veel huisgezinnen te lijden hadden onder een aan drank verslaafde vader die zijn loon verbraste in de kroeg.

Dit met als gevolg dat de huismoeder niet kon rondkomen van het van hun man gekregen huishoudgeld.

Het drankmisbruik nam dusdanige vormen aan dat er in die tijd overal  meerdere organisaties ontstonden die geheelonthouding propageerden. In 1912 werd zelfs een jeugdbond met de naam J.G.O.B. (Jongelieden Geheel Onthouders Bond) opgericht tegen alcoholgebruik!

In zo een huiskamercafé werd onder het genot van alcoholica wat gekletst, nieuwtjes verteld en soms ook een spelletje gespeeld. Zo een spelletje was behalve kaarten ook het leggen van dominostenen.

In de familie bleef een houten doosje bewaard met een dubbel zes ogen spel met 28 stenen.

Eind 19e eeuw waren ze o.a., zoals dit spel, gemaakt van het zwartkleurige ebbenhout, met daarop een benen plaatje, vastgepind met een messing spijkertje. De ogen waren zwart geverfd.

Het dominospel was in die tijd een geliefd tijdverdrijf. Hiernaast is de opbouw van zo een dominosteen goed te zien. Het betreffende spel kan in de tweede helft van de 19e eeuw worden gedateerd.

Evenals de tinnen maatkannen werd dit spel op 7 november 2018 aan het Zaans Museum geschonken.

Verklaring.

Met dit verhaal over het Papenpad leek het me wenselijk om de achtergrond aan te geven, waartegen het verschijnsel van het ontstaan van het huiskamercafé op het Papenpad kan worden verklaard.

Bennekom, 12 december 2018.                                               Walter Prinsze