Piet Henkes – Pieter Schoen

door Ruud Meijns

Piet Henkes is op 24-05-1935 geboren maar waar precies weet hij niet. Zijn moeder heeft wel eens wat verteld en dus denkt hij dat het Skagerak zijn geboorteplek is. Want ze hebben ook op de Parkstraat gewoond dus kan het, volgens Piet best zijn dat hij daar is geboren. Zijn eerste jeugdherinneringen komen uit de Mauvestraat nr. 43, in de Schildersbuurt.

 

De familie kwam daar wonen in 1939/1940. Henkes kan zich de bouw van het zwembad wel herinneren. Ook het buurtje rond de Mauvestraat was nieuw. De ‘kouwe aardappelen buurt’ werd het ook wel genoemd. Dat was ook wel een beetje zo want er woonden allemaal ‘gegoede burgerij’. Van die vier jaren daarvoor kan hij zich niets meer herinneren want ze woonden toen in Castricum. Zijn vader had vroeger gevaren en werd bedrijfsleider bij het Overslagbedrijf in de Coenhaven in Amsterdam en daardoor verhuisde de familie weer terug naar Zaandam.

Vanuit hun huis keken ze op de houthandel van Simonsz. en een balkenhaventje in de Mauvestraatsloot en die kwam uit op de Vaart. Hij ging eerst naar de Fröbelschool in de Czaar Peterstraat naast Jan de Boer met juffrouw Krook en juffrouw Bos. Hij kwam ze later op de lagere school weer tegen. Die lagere school was School 9 in de Stationsstraat. School 9 zat aan de brugkant en School 8 zat aan de Provincialeweg, het ‘Klompenschooltje’ werd het wel genoemd. Er zat zelfs een hek tussen.

In de vierde klas ging Piet naar de Montessorischool op de Koog bij de Honigfabrieken. Op School 9  had hij wat moeite en op het Montessorionderwijs kreeg je meer aandacht. Daarna naar de Ambachtsschool, de schildersopleiding bij Jouk Fris van 1948 – 1952. Dan naar een baas. Maar dat is ook een apart verhaal want we hadden een zomerhuisje in Egmond Binnen bij bakker Smit. De dochter van  bakker Smit had verkering met de zoon van een schildersbaas in Bergen; Beuker. Daar ben ik van school af begonnen. Mijn vader of moeder hadden dat geregeld. Na de vakantie gingen we weer terug naar Zaandam en heb ik bij Dirk Donia op het Gorterspad gewerkt. Ik heb daar drie jaar gewerkt. In Zaandijk, met al die mooie huizen maar je krijgt niet meteen van die dure klusjes.

Ik moest met de knecht mee, met de ouwe baas Donia. Die jonge Donia had het bedrijf overgenomen. We hebben de kerk, de Vermaning in de Koog bij Duyvis geschilderd.  De zijkanten waren allemaal geteerd en als het opnieuw gedaan moet worden moet de oude laag er eerst af. Dus de ouwe baas en ik moesten schrapen. We zijn toen door de steigerplank heen gezakt. We hadden twee ladders en een schuifplank. Maar die schuifplank was zo droog, die werd haast nooit gebruikt dus je mocht niet teveel naar het midden lopen met z’n twee. Maar ja opeens lagen we daar in het gras. Dat ding was zo oud.

Toen die hele hoge nok geschilderd moest worden mocht ik naar boven want ik was de jongste en de lichtste.. Eerst die hele lange ladder uit en daarop werd een steekladdertje vastgebonden en dan mocht ik met verf en een kwassie naar boven lopen Die lange ladder boog helemaal door. Ik kon me net aan vasthouden aan een spijker en heb het geschilderd, maar je knijpt ‘m wel hoor. Lagedijk – De Vermaning

Het huisje waar ik als eerste begon stond op het Vermaningspad en dat mocht ik alleen opknappen. Later ben ik natuurlijk in al die huizen geweest van de Honings, Vis en andere welgestelden. Dat waren de mensen die het geld hadden, maar die hadden niet zo’n kouwe drukte hoor. M’n baas zei me dat ik naar kruidenier Roos op het Gorterspad moest om vleeswaren voor mevrouw halen, dat deed je gewoon. En als mevrouw weg ging vroeg ze ‘doen jullie de boel straks dicht?’.

We deden ook wel behangen, maar in die ouwe huizen was dat allemaal op Zwitsers linnen geplakt. Isolatie had je niet in die huizen zoals op de Parkstraat waar dure huizen stonden. Die hadden een 1-steens muurtje, een ruimte en dan behang en als het waaide zag je dat aan het behang. De onderkant ging meestal stuk vaak door het roesten van die spijkertjes. Mevrouw Donia maakte dan nieuwe stukken en die werden aan de onderkant eraan genaaid en met van die kleine kopspijkertjes vast gezet. Je had een speciaal hamertje en een mond vol spijkertjes. Uit een zakje halen dat ging niet.

Bij Jan Zwart op de Lagedijk moesten we de verf afbranden, maar dat mocht niet met een open brander maar moest met een printbrander dat is eentje met een plaat die warm wordt. Die branders waren van koper en gingen nog op benzine; zware krengen. We moesten altijd op tijd stoppen en na een uurtje controleren of er geen brandresten waren. Want achter het hout zat stof en ander brandbaar spul dus altijd even kijken of het goed was gegaan.

In de winter moesten schilders zegeltjes plakken voor als er geen werk was. Op de Gedempte Gracht zat de bond en daar kon je je zegeltjes inleveren. Maar omdat ik de jongste was had ik daar geen last van, voor mij was er altijd wel wat te doen. Verfpotjes schoonmaken, want daar zat statiegeld op en als ze schoon waren gebruikten we ze weer Ik heb ook de handkar geschilderd, dat hoorde er allemaal bij.

Ik was nog een jong broekie en toen we de beelden uit de beeldentuin moesten opknappen, die waren groen uitgeslagen. Ik kende nogal wat jongens die op de ULO zaten en ik stond dan die naakte beelden met een kwassie schoon te maken terwijl de ULO uitging. Dan werd er wel wat geroepen natuurlijk.

Schildersbuurt

De kinderen van de Schildersbuurt speelden in het Westzijderveld, bij Blees, de houtwolfabriek. De Provincialeweg was lang nog niet zo druk als nu en bij de Hoornse lijn was een paadje en daar staken we over. Dat was prachtig want in het weekend speelden we tussen die balen. En aan het eind hadden we nog een stukje land met een hele grote boom en dat werd onze zwemplaats. Daar maakten we een schommel en soms zat je onder de prut. Bij de Mauvestraat lagen veel balken uit te wateren, daar zal ik wat keren te water heb gelegen bij die balken.

In de oorlog kwamen mensen over de Provincialeweg met karren en bakfietsen uit de polder met eten.  Je had er drie bruggen en dan hielp je die mensen duwen tegen die brug op want die waren toen wat hoger dan dat ze nu zijn. De weg was wat verzakt daar. Er lagen ook uitgeputte mensen in die karren, pas veel later ga je nadenken over wat je hebt gezien.

Als er Duitse soldaten in de buurt kwamen voor een oefening vond je dat eigenlijk wel mooi, door al die stegen heen, daar rende je achteraan.

Aan het eind van de oorlog raakte de brandstof op en hebben we stukken biels tussen de rails van de Hoornselijn vandaan gehaald, schuttersputjes hebben we gesloopt en ook een hek dat vanaf het station langs de spoorbaan liep. Toen ik thuis kwam met die planken van dat hek kon ik ze mooi terugbrengen. Mijn vader zei, ‘die zijn niet van jou, breng ze maar terug’.  

In de houtloodsen van Simonsz, tegenover ons mochten we kooltjes scheppen en zeven. Dat spul kwam van de Hoogovens en was als ondergrond bedoeld, maar er zaten nog bruikbare stukjes kool tussen.

Houthandel Simonsz met op de achtergrond het zwembad.

Wat nu de Vincent van Goghweg is, was de Laanweg en er stonden aan de ene kant geen huizen, daar was ons speellandje. Vanuit de Mauvestraat konden we langs de Jan van Goyenkade tot aan de Saenredamstraat. Wij konden niet zo over land naar de Westzijde komen want daar zat De Vaart tussen. We moesten echt een stuk omlopen. ’s Winters was het anders want dat kon je schaatsen.

Pieter Schoen

Bij Pieter Schoen had je de Kokerij, dat was een loog kokerij en daar werden al die bussen van verf of stopverf schoongemaakt. Net als bij Donia maar dan veel groter. Geen lekker werk, maar die mensen wilden geen ander werk hoor, het was hun vak. En alles wat ze hadden schoongemaakt ging in grote verzamelbakken en eens in de zoveel tijd ging de kraan open en hup zo de Zaan in. Keek geen mens naar om. Ja, de verf van de huizen werd zwart van de zwavel en het loodwit. En dat ging niet alleen zo bij Pieter Schoen, maar ook bij Albert Heijn of Honig. Toen is dat gemaal er gekomen. Bij  Pieter Schoen kwam Vrolijk altijd met z’n bootje langs en die haalde afval op zoals zakken papier of jute waar kleurstoffen in hadden gezet of vaten en dat werd gedumpt in het Westzijderveld bij boeren die de randen van hun weilandjes opgehoogd wilden hebben want het land zakte.

Ik ging dus over naar het lab van Pieter Schoen. Een kennis van m’n vader zat daar op de personeelsafdeling  en via hem ben ik op het Verf Technisch Laboratorium gekomen, zo heette dat toen. Dat zat onder de recreatiezaal, meteen om de hoek bij de ingang van het bedrijfsterrein. Dat was vroeger een villa geweest.

Die recreatiezaal  was voor het kantoorpersoneel om te eten. De mensen uit de fabriek mochten daar niet komen. De mensen uit de fabriek hadden ook een prikklok. Het laboratorium waar ik kwam was een praktijk lab waar verven werden gekeurd. De verf was dan al gemaakt en wij keken dan of het goed dekte of het goed vloeide met de kwast. Rollers waren er toen niet.

De fabriek van Pieter Schoen was een moderne fabriek, ik geloof uit 1939, en die had vijf verdiepingen. Beneden naast de fabriek was de apotheek waar de grondstoffen werden samengesteld. Dat ging naar boven en van daaruit werd het door de afdelingen heen naar beneden gevoerd met mengen en walsen tot een product gemaakt. De grondstoffen moesten gemalen worden en het hing van het product af hoe het bewerkt werd want voor een menie doe je een andere bewerking als voor een fijne lak.

Toen ik er kwam, rond 1955, waren er delen van de fabriek die nog met drijfriemen werkten, maar dat is er al snel uitgegaan want je kreeg toen molens en walsen met een eigen motor.

Er kwam een nieuw laboratorium, dat was de “studio”, waar allemaal moderne dingen stonden om te moffelen, infra-rood, electrostatisch, een autospuiterij, dat is daar allemaal gekomen. Naast de kleurmakerij.  De kleurmakerij is later buiten de fabriek geplaatst, meer naar Albert Heijn toe, bij het Ruyterveer. De Feniksschool die er zat is later omgebouwd tot kantine. Ik heb daar intern allemaal cursussen gedaan, net wat nodig was.

Hier dhr. P. de Boer, links, hoofd van het laboratorium en Piet Henkes in een promo voor de autolakken van Pieter Schoen.

Ik heb ook wel op het grote Centrale Laboratorium gewerkt, verfjes maken. Dat deed je gewoon op je werkbank maar dat mocht later niet meer. Daar maakte je een verfje en het lab had z’n eigen apparatuur zoals ook in de fabriek stond maar dan in het klein. Dan kon je een kilo maken. En op het dak van het lab stonden allemaal plankjes met proefjes om te zien hoe die zich hielden.

Deze foto is gemaakt bij het 25 jarig bestaan van het laboratorium. Ik sta zelf achterste rij 2e van links.  Er is nog zo’n foto en ik heb al veel namen, maar soms is het lastig als de mensen achter elkaar staan. Voor de namen zie bijlage. Klik hier: Namen foto van labpersoneel Pieter Schoen

Later ben ik van het lab afgegaan en ben ik naar het fabriekslaboratorium gegaan waar alles uit de productie binnen kwam om gekeurd te worden. Pas als zij goedkeuring gaven kwam het in productie.  Ik ben nog eens verhuisd naar het Centraal Lab voor de ontwikkeling van producten. En weer terug naar de ‘Studio’ met schilders en industrie-producten. Wij ontwikkelden methodes om te laten zien hoe ze ermee moesten werken.

De mechanisatie van het schilderen nam toe. Er kwamen pompen, verfrollers, alles moest sneller. De woningbouw, we zaten in Rotterdam, de woningen werden uit de grond gestampt en dus moest ook de verf worden aangepast; sneller schilderen en sneller drogen. Pieter Schoen had vroeger Goudmerk en Zilvermerk. Dat waren klassieke verven. Het waren prima verven en dat bleef jaren goed maar die droogden langzaam, dus kwamen er andere verven.

Je had hele ploegen die deuren in de grondverf zetten want ze kwamen kaal uit de fabriek. Er kwamen lakmachines met een gordijn van lak en die deuren passeerden er onderdoor. Later kwamen weer spuitmachines, maar daar had je weer speciale afzuigcabines voor nodig.

Met dat spuiten kwamen weer andere vragen op, wie gaat dat doen, waar komt die nevel terecht. Als je in flatgebouwen moet spuiten gaat dat met grote kracht. Met airless-pompen stond je te spuiten met 300 atm. werkdruk. Schilders waren gewoon om bij het spuiten even hun vinger voor de nozzle (spuitmondje) te houden, maar dat moet je met 300 atm. niet doen want je spuit door je vinger heen. Die 300 atm. was alleen nodig om de verf snel te verstuiven, daarna was het nog maar 60 atm.

Bij de NDSM werden tankers gebouwd en daar had je ploegen die met twee-componenten-verf in die tanken werkten om die lagen te spuiten. Daar stond niemand bij stil, giftig spul hoor. En dan stond er wel ergens een afzuiger, maar dat was nooit voldoende. Ze gingen met een natte doek voor hun gezicht aan het werk. Nou ik denk niet dat er nog iemand daarvan vijftig jaar is geworden.

Ik heb ook in de inspectie gezeten voor bijv. bruggen. Vroeger als de brug een nieuwe verflaag kreeg werd hij eerst gestraald en je werkte boven het water dus je liet alles zo het water invallen. Maar bij Rijkswaterstaat kwamen rondom schermen en alles werd afgezogen. Mensen liepen in speciale pakken want in je spijkerbroek dat ging niet meer. Van elke dag werd een zwartboek bijgehouden. Overal kwamen certificaten voor.

Ik kwam in de buitendienst. Eerst vanuit het laboratorium voor het aanleren van hoe met nieuwe materialen gewerkt kon worden. Bijvoorbeeld met Sigmulto, met spikkeltjes. Daar was een speciale manier voor om dat aan te brengen, het werd gespoten. Eerst nog op cellulosebasis maar dat ging bladderen en later op waterbasis. Veel in ziekenhuizen gebruikt.    Piet Henkes spuit Sigmulto

 

 

Dit is in de nieuwe Studio. V.l.n.r. Tinus de Bruin, Cees Tentij, Dirk Kooy en Piet Henkes. Tegen de wand een rek met verdunningen terpentine, tolueen, enzovoort. Dat mag nu allemaal niet meer, te gevaarlijk. We staan hier te poseren voor de foto. Ik ben bezig met een plaat in vakjes te verdelen, dan schilderen en de volgende dag kijken hoe het zich had gehouden.

Fusie

In 1972 werden drie verffabrieken van Pieter Schoen, Varossieau en Vettewinkel met hun dochtermaatschappijen samengevoegd onder de naam Sigma Coatings.

Dus van het laboratorium ben ik in de buitendienst terecht gekomen. Mijn standplaats was Uithoorn. Van daaruit ben ik echt overal geweest, soms alleen en een andere keer weer met een collega. Dat was vanuit het Applicatie Lab. waar nieuwe dingen werden uitgeprobeerd en  aan geïnteresseerde klanten werden uitgelegd. Naar Saoedi Arabië, naar Finland, Spanje, Turkije.

Ik ben ook nog bij de pijpleidingen in Groningen betrokken geweest. Bij de strokartonfabrieken stonk het afvalwater enorm dus moest er een diepriool komen van Hoogezand naar Zoutkamp en vandaar liep het de zee op. Maar het beton werd aangetast en wij hadden een coating voor de binnenkant en dat werd gespoten in Vianen. Ik heb daar controle gedaan want er was wat aan de hand. Ten eerste lagen al die pijpen, 4 a 5 duizend, op velden in de zon en er kwamen blaasjes in die coating. Het bleek dat die coating niet goed uitgehard was. Ik ben toen met een schoonmaakbedrijf in zee gegaan en wel driehonderd man, studenten, die moesten met een plamuurmes die coating waar de blaren zaten los steken. Ondertussen werd een nieuwe coating samengesteld en aangebracht. Maar wat ons niet was verteld was dat het beton van een andere samenstelling was omdat het goedkoper moest.

Een bedrijf uit Maassluis had pijpleidingen voor water gecoat voor Saoedi Arabië, een leiding van Jambo naar Medina in 1976. Daar ging wat verkeerd want bij het coaten van 2-componenten moest de verf aan de kop van de spuit gemengd worden. De spuit werd door de pijp getrokken. Nu bleek dat bepaalde stukken in die pijp niet goed waren. We ontdekten dat ze bij het coaten te snel waren gegaan en dat bij het verstuiven de 2-componenten nog niet goed gemengd waren. De eerste twee meter in de pijp werden zacht. In die woestijn lagen 4000 pijpen en een aantal was niet goed en we konden dus aan de badges zien welke we moesten hebben.

Ik ging naar Finland met een 2-componenten coating die heel sterk tegen ijs kon, voor de scheepsbouw of in Duitsland aan de kust voor de bescherming van de dijken. Die coating was zo sterk, die was niet te vernielen.

Dit was een ‘applicatie lab’ waar dingen werden ontwikkeld en uitgeprobeerd. Als het goed was ging het verder, was het niks of werd het niks dan weg ermee. Daarom zijn er ook zoveel soorten rollertjes, gewoon door uit te proberen. De eerste rollers waren niet goed want het product, de verf was er niet op aangepast dus bleef je al die pikketjes zien. Dat was kwastverf, maar dat is aangepast en je ziet bijna geen schilder meer met een kwast.

Het blijft altijd in ontwikkeling en je moet producten weer aanpassen bij een nieuwe manier van werken of bij nieuwe producten, het staat nooit stil.