De jeugdherinneringen van Dick Bakker (4/7)
– Deel 4 – De jeugdherinneringen van D.W. Bakker, geboren 15 april 1935, opgetekend in 1970.
De Bevrijding
Van de bevrijding kan ik me nog een klein aantal dingen herinneren. Het duidelijkst het uitgooien van voedsel aan parachutes en het in onze ogen toen enorm grote Zweeds wittebrood waar moeder mee thuis kwam. Haast plechtig werd het brood aangesneden en zelfs voorzien van een laagje roomboter. We sneden de boterham in dobbelsteentjes en heel langzaam lieten we stukje voor stukje haast smelten op de tong. Geen gebak heeft later ooit lekkerder gesmaakt dan die boterham. Andere beelden die me altijd bijblijven zijn het verschijnen van buurman Op de Velde in blauwe overal met een stengun over de schouder, het kaalknippen van enige moffenmeiden op de Zuiddijk en het verschijnen van gevechtswagens met Canadezen in de stad.
De eerste Canadezen op de Zuiddijk
Het leven werd weer geheel anders al bleef de schaarste aan alles nog wel lange tijd duren. Er werden buurtverenigingen opgericht welke een aantal jaren symbool waren van de eensgezindheid die in de bange oorlogsjaren gegroeid was tussen socialisten, communisten, christelijken en roomsen, arbeiders en middenstanders. Een aantal jaren werden straatfeesten georganiseerd op 5 mei. De hele straat werd dan versierd. Raamposten en lantaarnpalen werden rood-wit-blauw en oranje geschilderd. Voor de kinderen wedstrijden als zakken lopen, hoepelen en hinkelen.
De Prinsenstraat viert feest
Ook kwamen er danslesavonden voor de volwassenen en uitjes voor de kinderen. Zo gingen we een dagje uit naar natuurbad Velserend in de verhuiswagen van buurman Nijboer. Wat ben ik na afloop wagenziek geweest, vreselijk.
Op school werden de 5e en 6e klas in een lokaal bij elkaar gezet maar we kregen wel afzonderlijk les wat de aandacht bij je werk houden nu bepaalt niet bevorderde. Het was moeilijk wennen aan de regelmaat van elke dag weer naar school. Er kwamen boomplantdagen waarbij iedere leerling een jong boompje mocht planten en we moesten zingen. Een geel boekje met liederen als het Wilhelmus, Merck toch hoe sterk, Wie Neerlands bloed, Hoort zegt het voort (”wie Hitler heeft vermoord” zongen we als de meester het niet hoorde), Er was een oorlogsschip, Waar de blanke top der duinen en meer van dat fraais werd er dagelijks ingepompt. Diverse malen moesten alle 5e en 6e klassen naar de Verkadefabrieken voor samenzang onder leiding van meester Klaver die hevig stond te dirigeren en schreeuwen, staande op een koekkist.
Na afloop kregen we bij de uitgang een groot stuk kantkoek. Op Koninginnedag en Bevrijdingsdag moesten we onze zangkunst tonen tijdens een aubade voor het gemeentehuis. Het eerste schoolreisje werd een gezamenlijk reisje van alle hoogste klassen met een trein naar Rotterdam. Ik weet niet meer wat we daar precies gedaan hebben maar wel weet ik nog de wandeling door de Maastunnel.
Terwijl de enorm lange rij de tunnel doorschuifelde begon ergens een klas het beroemde lied “een pannetje met vet”, dat eindeloos door kon gaan, te zingen wat door iedereen werd overgenomen. Een paar leerkrachten vond dat geen representatief lied voor de Zaanse jeugd en begonnen van voor naar achteren langs de rijen te rennen en te brullen, dat we iets uit de bundel moesten zingen. Toen werd het pas echt leuk, want zo gauw de meester weer voorbij was, gingen we vrolijk verder met het 50e couplet en wat klonk het luid in de weerkaatsing van de tunnel.
Zwemmen
De eerste schoolzwemlessen hadden we al gehad in 3e klas in het open bad op het eiland in de Voorzaan. Een geweldig groot bad met een pierenbad, een 2e bad voor de wat gevorderden en het 3e bad van 20 meter breed en 50 meter lang. Boven het pierenbad hingen een paar balken met daaraan rubber lussen waarin we dan moesten gaan hangen. Vaak lidderend van de kou voerden we dan de zwembewegingen uit die de badmeester door een megafoon ons toebrulde. Iets van voor-zij-achter spreiden en sluiten”.
Na de oorlog kregen de 5e en 6e klas schoolzwemmen in het sportfondsenbad aan de Mauvestraat. We moesten daar altijd al vroeg zijn en na wat gedrang in het halletje werden we dan binnengelaten en naar beneden geleid naar de openbare kleedruimten. Alleen de meisjes mochten boven in de 2 persoons kleedhokjes. Eerst moest er verplicht gedoucht worden en de badmeester hield controle of je zwembroekje wel over de deur hing. Iets waar we niet zo voor waren want er waren altijd wel leukerds die je broekje weghaalden en over het hekje bij de meidendouches gooiden.
Het sportfondsenbad aan Mauvestraat
Zeep was nog schaars en moeder gaf liever geen heel stuk zeep mee in verband met het wegraken. In plaats daarvan een likje groene zeep in je washandje. Prompt kreeg ik dat in mijn oog en was het brullen geblazen tot dat de badmeester me beetpakte en met open oog onder de douche hield. Groene zeep mee hoefde daarna niet meer, het geheel rode oog was overtuigend genoeg. Na het douchen eerst nog in de rij en controle door de badmeester of je wel schoon was, vooral de voeten kregen aandacht. Daarna begon eindelijk de zwemles. Er werd opgeleid voor het zwemdiploma A.B en C.
In het open bad op het Ponteiland moest je eerst je proef doen voor je in het 3e bad mocht. Onder belangstelling van de hele familie werden dan proefzwemavonden gehouden. De proef hield in gekleed van 3 mtr. plank springen en het bad over zwemmen. Spannend was dat vooral als er een kind was dat op het laatste moment niet dorst te springen. Dan klonken er aanmoedigingen van de honderden ouders. Een vader kon het getreuzel van zijn zoontje niet aanzien en stormde de trap en springplank op om hem eigenhandig te water te gooien. Zoonlief klemde zich echter zo vast aan vader dat deze het evenwicht verloor en zij samen van de plank afduikelden. Dat was lachen, vooral toen bleek dat vader niet kon zwemmen en terwijl zoonlief aan zijn 50 meter zwemmen begon moest badmeester Bellaart in zijn mooie witte pak te water om de vader te redden.
Als je het haalde kreeg je een speldje. Het bad had ook een groot zonnebad, afgeschermd door glazen wanden lag je daar heerlijk te zonnen op je handdoek. Ieder seizoen hadden we een abonnement en soms gingen we wel 2 x per dag zwemmen .Vaak namen we handdoek en zwembroek mee naar school en dan om 4 uur uit school rennend over het Kattegat naar het gemeentepontje aan de kade om zo gauw mogelijk overgezet te worden. Soms was het pontje al los van de steiger en werd er nog gesprongen om aan de buitenkant van de reling te komen hangen. Iets wat de pontbaas niet zo kon waarderen. Bij de ingang van het bad stond een schoolbord waarvoor we altijd grote belangstelling hadden want daarop was aangegeven de temperatuur van water en lucht.
Iets geweldigs was de duiktoren met een 3, 6 en 9 meter springgelegenheid. De 3 en 6 mtr. waren altijd wel in gebruik maar de 9 mtr. was wel griezelig hoog en als je dat laatste trapje daarheen op ging en je stond daar naast de vlaggenmast keek iedereen naar je en kon je voor je fatsoen haast niet terug. Zo stond je daar dan, tenen op de rand en iedere hand op de smalle ijzeren leuning aan weerszijden. Je keek uit over de haven en het grote bad in de diepte leek heel klein. Nogmaals naar beneden kijken of er niemand onder zwom of dat het houten speelvlot er niet dreef en dan een sprong en val die eindeloos leek te duren. Zo gauw je onder water was je benen wijd om vaart te remmen anders zat je tot je knieën in de prut. Duiken van die hoogte durfde ik niet. Broer Wim wel een keer. Voor een bioskoopje.
Eenmaal geoefend zwemmer zijnde zwommen we vaak in de Zaan vanaf de Prins Hendrikkade bij de veiling waar we eerst een appeltje pikten. De manke norse bewaker met stok kreeg ons dan niet gemakkelijk te pakken want in nood doken we te water. De man kon bijzonder goed gooien en als projectielen gebruikte hij rot fruit. Menigeen werd na boven water komen gelijk getroffen door een uiteenspattende vrucht. “Slepie pikken” was een niet van gevaar ontblote sport. Wanneer de sleepboot voorbij was zwom je snel naar het gesleepte schip toe en hees je aan dek cru wanneer de schipper er aan kwam rennen er weer in te duiken. Soms hingen of kropen we in het achter het schip hangende vletje. Er waren zwemmers die dit ook uithaalden bij schepen met eigen aandrijving maar dat vond ik te link vanwege de schroefzuiging. Er is nog eens een hele rel geweest omdat een over zijn toeren geraakte schipper een zwemmende jongen met hete pek had gegooid wat behoorlijke brandwonden veroorzaakte.
Aan de kade werd zand gelost voor de nieuwbouw achter de burgemeestersbuurt en op bepaalde avonden kwam er een sleep met 6 tot 8 zandschuiten, twee aan twee gekoppeld vanaf de richting IJmuiden. Zwemmend en lopend gingen wij de sleep al tegemoet tot zelfs voorbij de Nieuwe Haven. De lol hiervan was dat de roerganger die achter op de sleep stond het niet kon hebben dat er een zwemmer op de schuiten klom en over de lading zand liep. Als de man zich niet zo druk had gemaakt was de lol er gauw af geweest maar nu was het een attractie van de eerste orde. Met tientallen jongens zwommen we naar de sleep en klommen aan boord. Gelijk begon die man te schreeuwen en achter ons aan te rennen. Als je heel in het nauw kwam dook je te water en liet je een stukje van de sleep voorbij glijden en klom je weer aan boord. Alleen wanneer je van de laatste schuit moest afspringen was je de pineut, want de sleep ging net even harder als je kon zwemmen. Dan zat er niets anders op om zo snel mogelijk naar de kant te komen en een draafpartij te beginnen tot je een stuk voorbij de sleep was gekomen om dan weer snel te water te duiken en het spel opnieuw te beginnen.
Op een mooie aprildag waren we op onze vrije woensdagmiddag al struinend op het “dooie end” terechtgekomen bij de bunker aan de kop van de Nieuwe Haven. Flink warm gespeeld besloten we te gaan zwemmen in ons nakie. Iets waarvan we aannamen dat zoiets bloots van volwassenen niet mocht. Het water was nog steenkoud en net toen we besloten er uit te gaan kwam het bootje van de havendienst om de hoek getuft met vader Romeijn (Kino’s vader) aan boord. Terwijl wij tot ons middel in het water stonden te sterven van de kou en er vanwege onze blotigheid niet uit durfden, begon vader Romeijn een rustig praatje te maken. Ik weet nog nooit of hij het door had en ons op deze wijze te pakken nam maar het duurde wel erg lang voor dat hij weer verder ging. We hebben een vuurtje in de bunker aangestoken om weer warm te worden voor dat we op huis afgingen.
Illustraties: gemeentearchief Zaanstad