Zaandam in de jaren na de oorlog 2

Deel twee van mijn avonturen in de tijd dat ik in Zaandam verbleef bij een gastgezin.

Het circus
Het circus van Toni Boltini op de Burcht was voor mij ook een heel interessant gebeuren. Ik mocht graag kijken naar het opbouwen van de circustent op de Burcht. En als na een paar dagen het circusmatinee draaide, was het nog leuker om dan even stiekem vanonder het tentzeil de wilde dieren te zien. Hierbij ben ik ook een keer geducht in de kraag gevat door een medewerker van het circus. Daarna heb ik geen wilde dieren van Toni Boltini meer gezien.

foto: Wim Krijt

Boodschappen
Ik deed ook vaak de boodschappen met een boodschappenbriefje bij de bakker. Die schreef de boodschappen over in een boekje zodat die later een keer konden worden afgerekend. Dat zette mij aan het denken. Zoiets kan ik ook wel. En hoewel ik nauwelijks kon schrijven maakte ik een eigen boodschappenbriefje waarmee ik naar de melkboer ging. Ik was gek op kaas. Dus schreef ik op mijn manier: één onsje kaas. Of de melkboer het heeft kunnen lezen en of ik wel mee kreeg kan ik mij nu niet meer herinneren. Later eens een pakje gist bij de bakker, (nu wel met een briefje van thuis) om hier thuis een typisch Zaans gerecht van te maken. In een tulbandvorm werd een zogenaamde “broeder” gemaakt. Een wat klef aandoend broodachtig gerecht. Maar als het nog warm was en met wat stroop erop was het in die naoorlogse jaren een echte traktatie. Die “Broeder” werd later nog jarenlang gemaakt in de Zaanstreek. Ook de “Duivekater” is zo’n typisch Zaans soort brood. Dit wordt nog jaarlijks met Pinksteren door Albert Heijn in heel het land aangeboden. Het is een wit, zoetig soort cakebrood.

Speelbuurt
Aan de Schaepmanstraat was het heerlijk spelen op de braakliggende veldjes en rond de schuurtjes. Je kon er heerlijk spelen.  De Rosmolenbuurt, de buurt waarin de dr. Schaepmanstraat ligt, was een paradijs voor ons jongens en meisjes. Bijna alles mocht, met de nadruk op BIJNA!. Er was veel ruimte om kattenkwaad uit te halen. Veel braakliggende veldjes, bouwvallige schuurtjes en loodsen. Daar konden we ons goed vermaken. Het woord spijbelen kende ik nog niet. Ik denk dat juf. Fikke, de juf van de eerste klas van de St. Jozefschool zich vaak afvroeg. Hé Koos is er alweer niet. In de straat was het goed voetballen, maar je werd ook goed in de gaten gehouden. Aan het eind van de straat aan dezelfde kant waar ik woonde, woonde toen een mevrouw Stam. Ze had een beetje een streng gezicht en een bril. Ze stond altijd achter haar raam om ons in de gaten te houden. Verder waren er veel open plekken in de buurt. Aan de Zaan stonden ooit veel houten woningen. Een oom woonde ook in zo’n huisje. Veel van deze houten huisjes zijn in de jaren 40/50 verloren gegaan door brand en veroudering en vormden die open plekken.

De Wilhelminabrug in Zaandam 
De Wilhelminabrug, (ook wel de brug der zuchten genoemd) is een oude verbindingsbrug over de Zaan tussen de Oostzijde en de Westzijde. De brug der zuchten werd zo genoemd door de Zaankanters omdat zij vaak erg lang moesten wachten tot het verkeer weer door kon. Het moet in de strenge winter van 1947 geweest zijn dat ik als jochie over de bewuste brug ben gelopen en er toen op de brugleuning een dikke ijslaag zat. Als zesjarige jongen kon ik net over de brugleuning heen kijken en toevallig ook het ijslaagje op de leuning, zag zitten. En waarom toch, moest ik toch maar even met mijn tong van het ijs likken. Dat heb ik nog lang geweten. Mijn tong was aan de brugleuning vastgevroren. Grote paniek van omstanders moet dat geweest zijn, hoorde ik later van mijn ouders. Die hadden zoiets van…. als hij niet over de leuning loopt, dan zit hij er wel met zijn tong aan vast. De grote held op die dag, was de man met tas, onderweg naar zijn werk, en een thermosfles met koffie daarin. Dat was ook meteen de eerst keer dat ik koffie dronk, en niet de laatste keer dat ik te laat op school kwam.

Zaandam, hoofd achter het raam.
Toen de  eerste zoon geboren werd, was er ook een gezinshulp aanwezig. Deze mevrouw verbleef  er dan  enkele dagen, Ook ik was er in die tijd  nog.  Alleen ben ik tijdens de geboorte niet thuis geweest. Wat ik mij uit die tijd nog kon herinneren is dat Pa mij voor de bevalling heeft weggebracht naar een zus van hem.  Zittend bovenop de houten handkar, waar hij ook de groenten mee vervoerde, zat ik tussen mijn beddengoed en matras en een houten ledikant en zinken teil.  En ook mijn roodgele step op luchtbanden. Hoog boven Op de handkar zittende kan ik mij het geluid van de snerpende met metaal gehoepelde houten wielen nog herinneren en aan het lachend gezicht van vader en de ogen achter zijn grote brillenglazen die hij droeg. Maar ook de manier van het voortduwen van de handkar. Dit leek een beetje op een joyrijden achter een handkar. De terugweg kan ik mij niet meer herinneren.

Nog even terugkomen op de gezinshulp, op een van mijn verkenningstochten richting het Kalf (een straat in Zaandam) stonden daar in die tijd vele oude Zaanse huisjes. Ook waren er huisjes met van die kleine geruite raampjes waar je niet zomaar gemakkelijk naar binnen kon kijken. En vanaf de straat al helemaal niet. Vaak stonden deze huisjes lager dan het wegdek een beetje in een “kuil”, zeg maar. Die keer dat ik mij daar ophield en zo’n huis voorbij liep en toen heel toevallig mijn blik op een van die donkere raampjes viel. Ik zag daar een vrouwenhoofd achter zitten die naar mij keek. Ik weet wel dat ik naar dat hoofd zwaaide, maar dat hoofd reageerde niet. Het keek alleen maar naar mij en het bewoog niet. Hoelang wij elkaar hebben aangekeken weet ik niet meer maar lang genoeg om mij dat angstig en onzeker te maken en hard weg te lopen van dat hoofd. Ik ben er altijd zeker van geweest dat het het hoofd van die gezinshulp was. Waarom het op mij zoveel indruk heeft gemaakt, tot aan de dag van vandaag toe, dat kan ik niet verklaren. Misschien was ik een angstig jochie? ‘En in de Zaanse Schans, daar kom ik dus ook nooit!

Het slachthuis in Zaandam
Bij het slachthuis, aan het eind van de Oostzijde, woonde een tante, een schoonzus van vader. Vader had daar ook zijn tuindersbedrijf liggen. Daarom hield ik mij daar ook veel op bovendien was het ook niet ver lopen vanaf het huis aan het Noordervaldeurpad. Ook woonden opa en oma bij die tante in. Het huis was er groot genoeg voor. En de man van tante, de zoon dus van opa en oma had het tuindersbedrijf overgenomen. Van het slachthuis kan ik mij nog herinneren dat ik daar bij de ingang “toevallig” stond en dat op dat moment daar een paard stond die net op dat moment werd gedood.  Wat mij altijd is bijgebleven, is dat ik zag hoe het paard plat op zijn buik viel, met beide voorpoten gestrekt naar voren de achterpoten gestrekt naar achteren. 

Dat ging met een daverende klap waar ik erg van schrok, en het misschien daarom zoveel indruk op mij heeft gemaakt.

Zaandam voedselbonnen

De voedselbonnen, ook wel distributiebon genoemd, die tijdens en kort na de oorlog toen er schaarste aan alles was, zoals voedsel en vele anderen goederen, werden verstrekt aan de inwoners van de Zaanstreek en ook in de rest van Nederland. En dus ook mijn ouders waren het die daar gebruik van maakten. Van deze bonnen kan ik mij nog goed herinneren hoe ze er uit zagen. Dat bijvoorbeeld op de bonnen waarop geschreven stond vische, of de bonnen waar je vleesch, op kon krijgen en natuurlijk vele andere producten die allen verkrijgbaar waren op de bon. Deze bonnen werden altijd veilig opgeborgen door mijn moeder. Maar waar ik natuurlijk ook bij kon; mooi speelgoed voor een kind.

Zaandam, Havermout       
Als kind was er in die jaren weinig te snoepen. Behalve dan de dikke laag suikersiroop op de “broeder”, de lekkernij van veel Zaankanters. Mijn moeder vulde ook wel eens een papieren puntzak met  havermout, gemengd met suiker erin. Het puntje van de papieren zak scheurde ze er dan voorzichtig af zodat ik dan de havermout eruit kon sabbelen. Ik mag nog steeds graag vissen. Als voer gebruik ik dan havermout met brood en dat meng ik dan met wat water. Soms dan denk ik dan weer eens: jammer dat er geen puntzakjes meer zijn.

Weg uit Zaanstreek.
In 1950 ben ik verhuisd naar het jongensinternaat het Vinkennest in Velsen. Daar heb ik niet de beste tijd van mijn jeugd gehad. Geestelijke en lichamelijke mishandeling waren aan de orde van de dag. In dit internaat heb ik 8 jaar vertoefd. Daarna ben ik door de jeugdzorg geplaatst bij een tuinderfamilie in Lent bij Nijmegen, zgn. in opleiding voor een tuindersberoep. Maar eigenlijk was ik meer een goedkope arbeidskracht die voor wat zakgeld lange dagen moest maken op een bloemisterij. Vanaf mijn militaire diensttijd ben ik daar nog enige tijd voor een normaal loon terug geweest. Na mijn huwelijk heb ik met behulp van de familie van mijn vrouw en kennissen kunnen solliciteren bij het ziekenhuis in Nijmegen waar ik later als receptionist tot mijn pensionering een prima tijd heb gehad.

foto’s: Koos Haagen, Wim Krijt, Gemeentearchief Zaanstad